Nieuws

Volkstuintjes Diemerzeedijk

Aan de Diemerzeedijk liggen, ter hoogte van Steigereiland, al decennialang tweeëntwintig volkstuintjes. De bewoners, veelal Amsterdammers, huren deze van het Hoogheemraadschap. Officieel is er geen vereniging en het complexje heeft zelfs geen naam. De huurders mogen zelf bepalen wat voor tuinhuizen ze neerzetten. Er zijn luxe gevallen bij, compleet met serre, terwijl andere zijn opgetrokken uit bouwmateriaal, zoals ‘het krotje’ van Mario. Dat is helemaal gemaakt van oude deuren.

‘Onkruid groeit het hardst’
Als de zon schijnt, dan zitten ze op hun grasveld. Vanuit Noord is het voor Cor (80) en Fi (80) tenslotte maar een klein stukkie rijden. Cor heeft het net weer onkruidvrij. Hij zucht even, want hij weet dat het toch zo weer uit de grond schiet. “Onkruid groeit het hardst.”

“Mijn man doet dat allemaal,” zegt Fi. “Vroeger hielp ik mee, maar dat gaat niet meer.” Toen ze de tuin meer dan dertig jaar geleden overnamen, stond hij vol met groente. Snijbonen en zo meer. “Dat is een hoop werk hoor, groente. Stond ik urenlang beestjes uit de andijvie te wassen. En ’s avonds zat ik alsnog met lange tanden te eten. Toen hebben we de tuin gemaakt tot wat je nu ziet. Mooi hè.” Fi schatert: “Voor die tijd kon Cor nog geen roos van een tulp onderscheiden.”

De zusters van Fi hadden ook volkstuin, zo kwamen ze er zelf ook terecht. “Toen mijn jongste zuster nog leefde, was het wel wat gezelliger. Dan dronken we samen koffie na het eten.” Cor: “Jahaah, door IJburg is het wel weer een stuk roeriger geworden. Waar nu mensen wonen, heb ik vroeger gesurft.” Dan, trots: “Inderdaad, ik heb op late leeftijd surfen geleerd.”

Cor staat op en loopt naar een boompie. “Deze was ik aan het snoeien. Ik stond hier, met mijn rug naar het tuinpad. Maar ik had een zwaardere tang nodig, dus ik loop even naar binnen. Staat daar ineens een vreemde kerel. Dan sta je raar te kijken, hoor. Ik zag mijn tasje op tafel, allemaal troep er naast. Ik schreeuwde: héhé. Hij rende weg, de dijk op. Ik achteraan, maar ik kan amper lopen dus dat schoot niet op. Hij heeft uiteindelijk niks meegenomen. De vijfenveertig euro uit mijn portemonnee heeft-ie van schrik weer laten vallen.”

Hoe brutaal dat was, daar kunnen Cor en Fi nog steeds niet over uit. Fi is er een paar dagen helemaal van in de war geweest. Ook Cor was verbouwereerd. Maar bang? “Nee hoor, wij niet. We doen voortaan het hekje wel dicht, ook als we er zijn.”

Om vijf uur zakt de zon achter de bomen. Dan gaan Cor en Fi, als altijd om die tijd, terug naar huis.

‘Wij zijn een kattenfamilie’
Mario (68) en Erna (68) komen nu zo’n jaar of vijftien op de tuin. Zoon Sacha komt steeds vaker langs, om te helpen. “Nu mijn vader wat ouder wordt, is dat wel nodig.”

Erna: “Vroeger hadden we een caravan op de Veluwe. Toen de kinderen groter werden, wilden ze niet meer mee. Ik vond het ook gedoe worden. Elk weekend heen, en elke zondagavond een hoop was. Op een dag fietste Mario langs deze tuinen. En hij maakt met iedereen een praatje, dus op een goed moment had hij een tuin geregeld. Dit is nog goedkoper ook.”

“Deze plek was van een oude man.” Mario schenkt zichzelf nog een biertje in. “Hij hield hier kruiden. Kijk, de citroenplanten staan er nog. Maar hij had ook maggiplanten en weet ik allemaal wat.” Het gaat de Italiaanse Amsterdammer meer om ‘lekker rommelen’. “Bijna alles wat er op het landje staat, heeft-ie op straat gevonden,” zegt Erna liefdevol. “Wil je het huisje van binnen zien?”

Bij de ingang hangt een bord: ‘’t krotje’. Mario: “Het tuinhuis is helemaal gemaakt van oude deuren. Dat zie je misschien niet, maar het is wel zo. Ik heb het helemaal dicht getimmerd.” Hij haalt een pratend poppetje tevoorschijn. “Leuk hè? Dit ik heb toevallig gekocht op de rommelmarkt. En zie je deze kachel? Mooi toch? Als het koud is, dan steek ik ’m aan. Maar dan komt zij niet hoor.” Mario wijst naar Erna. “Bij slecht weer blijft zij lekker thuis.”

Zoon Sacha houdt veel van zijn vader. Maar de inrichting kan hem niet bekoren. “Apart hè. Ik zou het heel anders doen, hoor. Maar smaken verschillen. Hij let heel erg op de details.” Mario komt bijna dagelijks in zijn geliefde tuin, ook ’s winters. Erna: “Hij zegt altijd: Ik voel me hier als god in Frankrijk.” Mario: “Ik moet gewoon een plekje met bomen, vogels en stilte. Daar hou ik van.”

“Vroeger was hier wel een beheerder,” herinnert Erna zich. “Die woonde verderop aan de dijk. Maar nu niet meer. Althans, niet dat ik weet. Kijk daar. Sssst, anders jaag je ’m weg. Dat is Rooie, een zwerfkat. Die kwam hier zo maar aangelopen. Om de dag geven we hem te eten. Thuis heb ik ook katten.” “Wij zijn een kattenfamilie,” zegt Sacha.

‘Alleen op de wereld’
“Zeg maar Gien, hoor.” Lex (77) en Regina (74) zitten lekker op hun terras. Roos is op bezoek, zoals wel vaker. Gien en Roos zijn namelijk al 65 jaar vriendinnen. Ze groeiden samen op in Oost. “Als kind zijnde kende ik deze tuintjes al. De dijk ligt er al zó lang.”

Het moet een jaar of zes, zeven geleden zijn geweest – Lex en Gien woonden inmiddels in Diemen-Noord – toen ze gingen wandelen en op de Diemerzeedijk terechtkwamen. Ik dacht: God ja, die tuinen. Ik kwam een kennis tegen die zelf zo’n tuin had, dus ik zeg tegen haar: Als je ooit eens wat hoort… Nou, en zo is het gekomen.”

Gien: Ik hou van water om me heen. Dat heb ik altijd prettig gevonden. De kleinkinderen kunnen hier lekker zwemmen. Lange tijd hadden we een huisje op het strand bij Camperduin.” Lex: “Daar moest je met de auto naartoe. Benzine wordt steeds duurder, en elk jaar kregen we een briefkaart van de beheerder: Gelukkig Nieuwjaar en de huur gaat met 100 gulden omhoog. Toen hebben we hier ons stekkie gemaakt.”

“Met knap weer zijn we op de tuin.” Gien kijkt omhoog. “Het lijkt hier toch net of je alleen op de wereld bent.” “Het is wel veel tuinieren,” zegt Lex. Mijn vrouw doet de bloemen, ik verbouw snijbonen. Verrukkelijk. En ja, de kleinkinderen wilden ook een eigen stukje tuin.” Hij lacht. “Maar opa en oma zijn de klos natuurlijk, want die houden het bij.”

Er zijn ook wel dagen dat ze geen zin hebben. Dan gaan ze lekker zitten lezen. Het meeste werk is toch het gras. Dat moet je netjes houden, vindt Gien. “Voor het aangezicht, voor de mensen die langslopen. Wij hadden vroeger de ballen verstand van tuinieren. Als er ergens wat aan kwam, was het voor ons een surprise. Maar als het goed is wat eraf komt, dan maak ik er wel wat van. We hebben kruisbessen, aardbeien, pruimen. Inmiddels weet ik er wel raad mee. Ik maak er compote van. Ja, dat zit er wel in.”

Door Linda van den Dobbelsteen