De tv-serie Vliegende Hollanders vloog de afgelopen maanden voorbij. De geschiedenis van de Nederlandse luchtvaart is een fascinerend verhaal. Extra bijzonder is dat de historische oorsprong aan de boorden van het IJ ligt.
De ELTA, Eerste Luchtverkeer Tentoonstelling Amsterdam, geldt als de wieg van de Nederlandse luchtvaart. De expositie was van 1 augustus tot 1 september 1919 aan de Papaverweg in de Buiksloterham. Het Nederlandse publiek moest enthousiast gemaakt worden voor een nieuw verschijnsel: ‘vliegen’. In een grote tentoonstellingshal toonden vliegtuigbouwers uit binnen- en buitenland hun toestellen. Er was een vliegveld waar demonstraties plaatsvonden. Rondvluchten kostten het voor die tijd ongekend hoge bedrag van veertig gulden. Toch werden er bijna vierduizend tickets verkocht. Koningin Wilhelmina, prins Hendrik en koningin-moeder Emma namen hoogstpersoonlijk een kijkje. Organisator Albert Plesman werd er gepolst als eerste directeur van het nieuw op te richten luchtvaartbedrijf genaamd KLM. Het evenement trok zo’n 500.000 bezoekers, wat een flink aantal is in een land met destijds zo’n 6,6 miljoen inwoners.
Zeeburgereiland
Na de ELTA nam ‘De Vliegende Hollander’ Anthony Fokker het terrein op de Papaverweg in gebruik voor zijn Nederlandse Vliegtuigenfabriek. Bij Tuindorp-Oostzaan kwam een extra vliegveld. Met tractoren werden de vliegtuigen voortgetrokken voor ze opstegen. Op Zeeburgereiland was ‘vliegveld Schellingwoude’ – een militair vliegterrein dat door Fokker werd gebruikt om watervliegtuigen te testen. Noord was vanwege de ruimtelijke ligging aan Waterland en de voormalige Zuiderzee een ideale plek om te stijgen en landen. In korte tijd groeiden de vliegvelden aan het IJ uit tot bastion van de landelijke luchtvaart.
Luchthaven
Wat precies de overweging was om de nationale luchthaven, in het kielzog van de meeste andere lawaaiige industrieën, niet aan de noordkant van Amsterdam te realiseren is onbekend. Mogelijk vond men de nabijheid van chemische fabrieken en de dichtbevolkte monumentale grachtengordel te riskant – er viel in de beginjaren regelmatig ‘een vliegende krat’ uit de lucht. In de jaren twintig besefte men al dat het vliegverkeer sterk zou gaan toenemen. In residentieel Den Haag wilde men het nationale vliegveld ook graag hebben. Wellicht als compromis werd daarom in 1926 een stuk polder ten zuidwesten van de stad aangekocht. Schiphol begon als een onaanzienlijke vliegweide, maar groeide tweede helft twintigste eeuw uit tot een van ’s werelds belangrijkste luchthavens.
Liefhebbers van Waterland en het IJmeer mogen zich gelukkig prijzen. De Aalsmeer- en Zwanenburgbaan hadden voor hetzelfde geld Holysloot- en Zunderdorpbaan geheten. Blij toe dus, al is het jammer dat aan het IJ niets herinnert aan het decennialange luchtvaartverleden. De Fokkerweg en Plesmanlaan vind je in Amsterdam-West. Overal in Nederland pronken antieke Fokkers op verkeerspleinen en staan luchtvaartmonumenten – behalve nabij het IJ waar alles begon.
Museum
Daarom pleit ik voor een antieke Fokker in de omgeving van de Papaverweg. En doe in de Sluisbuurt aan de waterkant een oud militair watervliegtuig. Daarnaast zie ik graag de komst van een nationaal luchtvaartmuseum aan het IJ. Nu is het erfgoed van de luchtvaart een allegaartje dat verstrooid is over musea die nauwelijks bereikbaar zijn. Verstopt in een Soesterbergse stuifduinpan toont het Defensiemuseum prachtige toestellen. Buiten Lelystad ligt het Aviodrome – een tochtgat. Het Fokker Museum zou zich ergens in Heemstede-Aerdenhout moeten schuilhouden. Laten we deze versnipperde musea samenvoegen in een groots gebouw nabij de IJ-oever van Amsterdam-Noord.
Foto: Eerste Luchtverkeer Tentoonstelling Amsterdam (ELTA) op het terrein van de latere Fokkerfabriek. Gezien in zuidelijke richting, naar de Hagedoornweg.
Beeld: Stadsarchief Amsterdam
*Het eerste seizoen van Vliegende Hollanders (negen afleveringen) kun je terugkijken via NPO-start.