Ik had ooit een Tsjechische architect in dienst. Hij was nieuw in Amsterdam en vroeg mij wat hij moest gaan bekijken in de stad. Vol trots vertelde ik hem over ons oudste bewaard gebleven gebouw, de Waag op de Nieuwmarkt, daterend uit de 15de eeuw. Ik vertelde over het Paleis op de Dam, de grachtengordel, de Westertoren, het Rijksmuseum en het Vondelpark. Aan de lunch op maandag vroeg ik wat hij van de stad vond. Hij antwoordde zuinigjes: ‘You don’t seem to have many monumental buildings’.
Vaak als ik in een grote Europese stad ben, resoneert deze opmerking in mijn hoofd. Bij elk bezoek aan een vreemde stad ontkom er niet aan om een vergelijking met Amsterdam te maken. Zo was ik dit voorjaar in Kopenhagen en in Praag. In Kopenhagen stond ik versteld van de hoeveelheid paleizen en pleinen. De Denen zijn gek op symmetrie, dat is mij wel duidelijk geworden. Er staat nooit één paleis, het zijn er altijd twee recht tegenover elkaar, of vier in een kring. Kopenhagen is brandschoon, weids en leeg. Je ziet geen spoor van kauwgum op straat, zelfs geen enkele peuk. De weinige auto’s die je ziet zijn nieuw en duur, blinkend schoon en in stemmige kleuren gespoten.
Praag is van een andere orde. De stad is gebouwd op een heuvelachtig gebied aan weerszijden van een brede rivier. De rivier maakt hier een spectaculaire bocht, op eilanden in de rivier, en op de steil oplopende oevers groeien bomen en struiken. De wirwar aan straten, pleinen en gebouwen weerspiegelt de eeuwenoude geschiedenis van de stad. Een middeleeuwse stadspoort staat tussen gebouwen in barok- en art nouveaustijl. Ook het vroege modernisme van de jaren 30 en de naoorlogse Oostblokarchitectuur hebben hun sporen nagelaten. Praag is een geweldig voorbeeld van een stad waarin gebouwen van verschillende tijdperken en bouwstijlen samengaan in een fijn rommelig en bruisend geheel.
Zo zouden alle steden zich moeten ontwikkelen. Maar dat is helaas niet vanzelfsprekend. Een stad als Utrecht bijvoorbeeld is grondig verkloot door al te ambitieuze stedenbouwers en verkeerskundigen. De binnenstad is nog intact, maar er omheen is het een naargeestig en onleefbaar gebied geworden waar autowegen, rotondes, viaducten en parkeerterreinen de boventoon voeren.
Amsterdam is in de jaren 60 op het nippertje ontkomen aan een vergelijkbaar scenario. Het stadsbestuur had een Amerikaanse stedenbouwer/verkeerskundige in de arm genomen. Zoals bekend draait het in Amerikaanse steden om het autoverkeer. Om de binnenstad bereikbaar te maken voor auto’s schetste hij een freeway over de gedempte Singel, om uit te komen bij de Dam, waarbij nog net niet Het Paleis op de Dam gesloopt hoefde te worden. Enfin, zo ver is het gelukkig niet gekomen.
Na terugkeer uit Praag besloot ik een kijkje te nemen op Oostenburg. In maart 2020 schreef ik in de Brug al een lovend stuk over de ontwikkelingen in Oostenburg, met de belofte om terug te komen om een vervolg te schrijven. Ik ben héél enthousiast over Oostenburg. Zo moet het. Niet zomaar alles slopen maar gebouwen van waarde laten staan, restaureren en eventueel een nieuwe bestemming geven. Niet de bestaande grachten en watertjes dempen, geen verkeersaders aanleggen. Geen grote grasvelden aanleggen, zoals in het nabijgelegen Funenpark, waarop in campus-model lullige flats verspreid zijn.
Op Oostenburg staan robuuste woongebouwen in verschillende maten zelfverzekerd naast elkaar. Sommige aan een gracht, sommige aan fijne, smalle straten. Tussen de nieuwe gebouwen staan nog een paar oude loodsen, overblijfselen van de tijd dat Stork en Werkspoor hier stoommachines en locomotieven maakten. Op de Oostenburgervoorstraat, een oude straat die direct grenst aan het nieuwe Oostenburg, staan de auto’s lekker rommelig op straat geparkeerd, niet in een parkeergarage. Tussen de nieuwe modellen zie ik nog veel oude en gedeukte karretjes in vrolijke kleuren.
Reacties naar jved@dorensarchitects.nl.