Schrijvers uit Oost

Schrijf je straat #3: De verschuiving

Mijn vorige verhuizing kostte me 850 euro, 1038 kilometer en geen enkele moeite. Ik heb niet eens gehuild toen ik oma gedag zei. Zelf huilde ze ten slotte ook niet. Waarom zou ze ook, voor een kleindochter die haar Tsjechische wortels verloochende. Dat ik zo’n beetje naast m’n broer en oom in Amsterdam ging wonen, deed daar niks aan af.
Mijn babička Nana, dames en heren.

Vandaag, 5 jaar later, maak ik me op voor mijn tweede verhuizing. Dit keer van Amsterdam-Oost naar Amsterdam-OoknogsteedsOost. Een veel grotere verhuizing, al lijkt dat misschien niet zo. Ik verlaat namelijk de kamer die mijn familie uitgezocht heeft. Beretrots was ik, toen ik drie weken geleden zelf mijn nieuwe huurcontract ondertekende. Maar dat verdween als sneeuw voor de zon toen ik m’n familie erover vertelde. Volgens Nana keerde ik hen allemaal de rug toe. Ik had thuis te komen.

Haar portretfoto met intens afkeurende blik pak ik extra diep in. Mijn zelfvertrouwen hangt er bij als een in de thee gedoopt biscuittje. Het kan elk moment lodderend op de grond vallen. Vandaag zal je van mij alleen nog een natte flats in het tapijt horen. Ik ben mezelf niet.

Bij die eerste verhuizing van Tsjechië naar hier, toen ik nog geen onzekerheid had over wie ik was, had ik zonder blikken of blozen voor politicologie in Amsterdam gekozen. Dompel mij maar onder, dacht ik. Het bleek een razendsnelle inruilactie: elke Nederlandse gewoonte die ik aannam, betekende het verlies van een Tsjechische. Nana kreeg dus gelijk. Maar ik huil niet. In het Tsjechisch noemen we heimwee ‘nostalgie’ en daar ben ik écht te jong voor.

Omdat ik iets om handen moet hebben, label ik grondig mijn hele bezit. Elke sticker krijgt een korte, eenduidige naam: brieven, knopen, theepunten… de zanger van de Tata Bojs kweelt op de achtergrond. Het kost me moeite de teksten niet op mezelf te betrekken en hard te janken. Ik wíl niet janken. In mijn familie jankt iedereen de hele tijd. Van vreugde of verdriet, of omdat de suiker in de uitverkoop is, dat doet er niet echt toe. Ik vind het regelrechte onzin maar Nana beweert dat tranen alle emoties in zich dragen. Zij spant dan ook de bedenkelijke jankkroon van de familie. Behalve als het om mij gaat. Ik schijn al een tijd geen aanleiding meer te zijn.
Ik scheur een nieuw zakje stickers open.

Ineens vliegt de deur open. Shit! De twijfel!
Een leger stevige vraagtekens komt binnengestampt, gaat regelrecht op mijn helder benoemde labels af en slaat zijn kamp op.
Nee hè.

Ik herpak mezelf; geen aandacht aan besteden. Ik verhuis immers nauwelijks. Het is meer een…ja, een verschuiving. Van de Derde Oosterparkstraat naar de Vrolikstraat. “Ik blijf bij jou!” heb ik de wijk zachtjes ingefluisterd, toen ik de nieuwe kamer vond. Nana’s foto werd nog zwart-witter dan ie al was. Ze had me gelijk door. Maar ze snapt gewoon niet hoe belangrijk de Amsterdamoostse Egyptische groentewinkel voor me is en hoezeer ik de Amsterdamoostse koffiehandelaar uit Marokko zou missen en hoe vertrouwd ik ben met het Amsterdamoostse geklaag van de Turkse bakker.
In Tsjechië. Daar zou ik pas immigrant zijn.

De deurbel. Mijn verhuizers. Broer en oom komen sjouwen. Geen busje, geen bakfiets, geen bolderkar; we verplaatsen mijn leven lopend. Twee nukkige mannen, ze staan aan Nana’s kant. Ik merk het aan hoe ze naar mijn nieuwe huis kijken, aan hun voortdurend diepe zuchten, aan hoe hun gesprekken verstommen als ik in de buurt kom. Ik word er gruwelijk onzeker en ongelukkig van en wil roepen; “Ook om de hoek ben ik nog steeds familie!”. Maar ik ben bang dat mijn stem zal overslaan en ik weiger in het bijzijn van deze mannen in huilen uit te barsten.

Per doos wordt de wandeling stiller, lijkt de afstand tussen de twee voordeuren groter en duwen de vraagtekens harder terug. Maar ik geef niet toe.

Vandaag heb ik minstens 187 keer gedacht dat het niet ging lukken en toch is aan het eind van de dag mijn migratie een feit. Mijn inboedel (met vraagtekens) staat door mijn nieuwe huis verspreid.
Ik serveer thee met zo groot mogelijke stukken medovnik met extra honing. Hopelijk komen zo de gesprekken op gang.
Nee.
De stiltes zijn ronduit pijnlijk en de mannen kijken stuurs voor zich uit.
Ik vervloek mezelf dat ik mijn familiebanden op het spel zet voor zo’n lelijk huis. Ik moet inmiddels op mijn lippen bijten om het trillen nog enigszins tegen te kunnen gaan.
En dan gebeurt het.

De mannen kijken elkaar aan. Er worden knikjes uitgewisseld. Nu komt het, weet ik. Ik haal adem en zet me schrap.
Oom zegt: ‘We wilden je verhuizing niet verpesten.’
Dat is lief.
En verwarrend.
Broer haalt adem, ja nu zal het dan komen, het hoge woord moet er uit. Oom kijkt inmiddels weg. Dit wordt het moment dat ze duidelijk maken dat ik een grens te ver
ben overgegaan.
“Babička…je mrtvá. Morto.”

In reflex haal ik in één keer heel hard, heel diep en heel hoog adem. Maar het helpt al niet meer. De Tata Bojs dringen door en er is geen houden meer aan.
Ik huil.
En ik huil.
En ik huil.
Ik word omhelsd door duizend armen, mijn lieve verhuizers huilen met me mee. Ze drukken me zo stevig tegen zich aan dat ik bijna geen lucht krijg. Maar ik voel me bevrijd! Bevrijd en geborgen tegelijk. Dit is en blijft mijn familie en wat heb ik ze nodig. Wat een heerlijke tranen; geen onderscheid tussen verdriet of opluchting. Nana’s erfenis.

Vanuit mijn ooghoek zie ik hoe de vraagtekens stilletjes hun biezen pakken en mijn spullen weer met rust laten.

Die avond nemen we een goeie Becherovka op Nana en ik diep haar foto op. Kijk.
Ze glimlacht.
Dat heb ik in tijden niet meer gezien. Ik geef haar een polibek, een kusje. Zij krijgt als eerste een plaatsje in mijn nieuwe, prachtige huis. In mijn huis in mijn Amsterdam-Ikganooitmeerweg-Oost.

Tekst: Janna de Lathouder