De Oostelijke Eilanden en de Kadijken zijn vanaf de Gouden Eeuw door hun gunstige ligging aan het IJ het territorium van de scheepvaart. De Admiraliteit huisde op Kattenburg, de reders zaten op Wittenburg en de VOC streek neer op Oostenburg. Aan de Hoogte Kadijk waren de veelal kleinere scheepswerven gevestigd. Nagenoeg alle werven in het gebied zijn verdwenen. Scheepswerf ’t Kromhout is de enige nog bestaande werf.
De werf bestaat uit twee grote hallen. De Westhal (de werf) wordt door New Electric als scheepswerf gebruikt en de Oosthal (de machinefabriek) is in gebruik als museum. Museum ’t Kromhout vertelt het verhaal van de beroemde Kromhout Scheepsmotoren en drijft volledig op vrijwilligers. De nautische geschiedenis van het gebied intrigeert mij al jaren en afgelopen week bezocht ik dan eindelijk eens het museum.
Ik word hartelijk ontvangen door secretaris Jan Woldman. Hij vertelt dat de werf in 1757 door de familie Kromhout is opgericht en in 1867 is overgenomen door de familie Goedkoop voor het onderhoud aan hun stoomsleepboten. Rond 1900 leidde zoon Daniël de werf, terwijl zoon Jan zich ging richten op de destijds nieuwe verbrandingsmotoren. “De familie was erg vooruitstrevend,” vertelt Woldman. “Ze lieten als eerste hun werf overkappen en waren tevens de eerste werf die elektrische verlichting had.”
De Kromhoutmotoren worden een begrip in binnen- en buitenland en het bedrijf ontwikkelt naast scheepsmotoren ook motoren voor onder meer vrachtwagens, vliegtuigen en de industrie. Eind jaren zestig gaat Kromhout failliet door de goedkope concurrentie uit het buitenland. De werf wordt in de jaren zeventig gered van sloop, en heden ten dage doet hij dienst als hoeder van het Amsterdams cultureel erfgoed. “We laten zien hoe de geschiedenis van Amsterdam nauw verbonden is met de scheepsbouw.”
Rondleider Piet de Jong nodigt mij uit om een rondje door de hal te maken. “Ik ben 83 en doe dit nu al vijftien jaar,” vertelt De Jong trots. “Ik zit boordevol verhalen. Ik kan alles over de technische kant van de motoren vertellen, maar ook over de geschiedenis van Amsterdam en het bedrijf.” De gedreven gids vertelt vervolgens honderduit en ik hang aan zijn lippen. Ik heb nog nooit in zo’n korte tijd zoveel en zo diverse informatie ontvangen. De Jong is de spreekwoordelijke lopende encyclopedie.
We houden halt bij een twee cilinder 80 PK Kromhout type 2H3. Een vrijwilliger zet het bakbeest van 5200 kilo in gang. Dieseldampen komen vrij, het vliegwiel gaat draaien en de grond begint te schudden. Met een gelukzalige lach laat De Jong zich met de trillingen meewiegen. “Voel je het ritme?” Ik voel het en het raakt me. De vette geur en de vibratie in mijn buik. Maar vooral de bevlogenheid van mijn gids. Mensen als Piet de Jong zijn goud voor de kleine musea die het moeten hebben van de vrijwilligers.