Oostenburg is mijn favoriet, mag ik wel zeggen. In maart 2020 schreef ik een lyrisch stuk in de Brug over Oostenburg. Om een beetje in vorm te komen herlees ik het maar eens. Een citaat: “Ik ben lang niet meer op Oostenburg geweest, maar mijn interesse werd gewekt door dagelijks oppoppende facebookberichten met de melding ‘Jouw vriend Gerard vindt Oostenburg leuk!’” Geestig.
Hopelijk wordt ook dit stuk geestig, maar ik vrees dat het er niet in zit. Ik ben een beetje in mineur over de hausse aan loodzware vierkante hoteltorens van 50 meter hoog. In mijn stuk van februari 2020 had ik slechts één ster over voor het Van der Valk Hotel in Overamstel: “Een stapeling van 18 verdiepingen, het hadden er net zo goed 8 of 28 kunnen zijn.”
Tijdens een recente autorit in de periferie van Utrecht kwam ik tot mijn schik nog zo’n vierkante Van der Valk-kolos tegen, deze geheel uitgevoerd in rode baksteen. Ik was nog niet van de schrik bekomen of ik passeerde er nog een. Als de familie Van der Valk zich in dit tempo blijft voortplanten dan vrees ik dat er binnen afzienbare tijd, langs alle Europese snelwegen, om de dertig kilometer een bakstenen toren staat met een toekan erop.
Terug naar Oostenburg. Mijn eerste indruk van de buitenkant van het Inntel Hotel was niet positief en niet negatief. Ik had ook kunnen zeggen: mijn indruk was positief én negatief. Heel gek, zo’n dubbelzinnig gevoel heb ik niet vaak. Dit komt omdat de helft van de gevels mijn goedkeuring verdient, maar de andere helft niet.
Eerst maar eens over het mooie gedeelte: wat gaaf, zo’n robuust betonnen grid, in combinatie met die fijnmazige zwarte kozijnen, waarvan de ruitjes de wolkenluchten en het water weerspiegelen. Wat een rake verwijzing naar het industriële verleden van dit gebied! Een gebied waar ooit de 19de-eeuwse fabriekshallen van Stork en Werkspoor stonden, met die kenmerkende kleine ruitjes.
Dan over het minder geslaagde gedeelte: wéér zo’n betonnen grid in de gevel. En dan ook nog zo’n haperend grid, met wisselende maten van de vakken waardoor er een soort vrijheid in het gevelontwerp zou moeten ontstaan. Ik noem het een schijnvrijheid. En een invuloefening: sommige vakken zijn gevuld met metselwerk, sommige met glas, sommige met glas én metselwerk. En dan het metselwerk zelf. Ik had een andere steen gekozen, niet deze nep oude handvorm steen met nét niet de goede kleur roodbruin.
VURB Architects verwijst in de tekst op zijn website naar ‘this brownstone area’, als inspiratiebron voor de steen. Daar kan ik inkomen, maar ik had het toch beter gevonden als de baksteen achterwege was gebleven en we alleen het betonnen grid met de zwarte ruitjes gekregen hadden.
Omdat ik nog twijfel over 2 of 4 sterren besluit ik ook binnen te gaan kijken. Aangekomen bij de entree, die mooi aan een kade ligt, word ik verrast door een heel gave annex van het hotel: een 10 meter hoog, industrieel vormgegeven gebouw van zwart staal en glas met daarin de hotelbar en het restaurant. Ik stap de lobby in en ben onder de indruk. De sfeer wordt bepaald door ruw beton, buizen in het zicht, gecombineerd met marmer en gepoetst koper. Super. Rock-’n-roll.
Ik geef mijn visitekaartje van de Brug aan de receptioniste, waarna ik de mooiste suite op de 17de verdieping te zien krijg. Ook hier rock-’n-roll. Tapijt en wandbekleding in roestige kleuren, verwijzend naar treinen en oude fabrieken, in graffiti-stijl, geïnspireerd op Herman Brood en Keith Haring. Een raam met kleine zwarte ruitjes van vloer tot plafond kijkt uit over de stad, voor het raam staat een gigantische jacuzzi. Super. Ik weet waar ik mijn vrienden heen moet sturen als ze een hotel zoeken in Amsterdam.
Reacties naar jved@dorensarchitects.nl