“Kroketten, brood, Plancius.” Dat mailde De Dijk-drummer Antonie Broek terug als antwoord op de vraag waar we het interview zouden houden. Zelf woont hij om de hoek bij Restaurant Plancius. In de Henri Polaklaan, door Het Parool ooit uitgeroepen tot ‘mooiste straat van Amsterdam’.
Hij werd geboren in het Anna Paviljoen van het OLVG, waarna hij algauw naar Abcoude verhuisde. “Toen ik jong was, dacht ik dat ik goed kon voetballen, dus wilde ik profvoetballer worden. Maar ik had mijn talenten nogal overschat. Dat was dezelfde periode, ik was een jaar of zes, dat ik van grote emmers waspoeder mijn drumstel ging bouwen. Ik versleet de trommels echter sneller dan mijn moeder kon wassen, dus ’s nachts gooide ik waspoeder in de wc zodat ze snel weer een nieuwe moest kopen.”
Broek is een autodidact drummer en sloot zich toen hij een jaar of twintig was in 1983 aan bij De Dijk. “Met hun vorige drummer Christan zat ik op de middelbare school, die had me aangedragen. Ik zag het eerst helemaal niet zitten, ik wilde namelijk wereldberoemd worden en dat leek me niet mogelijk met een Nederlandstalige band. Uiteindelijk ben ik een keer gaan kijken en na afloop in het café was het snel beklonken. Ik vond het meteen ontzettend aardige gasten.”
Je werd ook verantwoordelijk voor de productie.
“Ik wil me graag overal mee bemoeien: met de arrangementen, de productie en meer van dat soort zaken. De jongens vonden dat goed. Het is natuurlijk ook slim om iedereen zijn kwaliteiten te benutten.”
Had je toen ooit kunnen bevroeden dat het zo groot kon worden?
“Als ik heel eerlijk ben, dan schrok ik er achteraf gezien wel van. Toen ik erbij kwam gingen we Nooit meer Tarzan opnemen, maar ik kon niet zo goed opschieten met de producer, omdat hij al het leven eruit haalde, vond ik. Dat ben ik vervolgens gaan doen en bij Wakker in een vreemde wereld viel op een bepaalde manier het kwartje. Die plaat verkocht heel veel en ik dacht echt: wat heb ik nou eigenlijk anders gedaan? Ik zorgde ervoor dat het allemaal een beetje porem kreeg.”
Daarna verscheen de sleutelplaat van De Dijk.
“We speelden tweehonderd keer per jaar, en Wakker in een vreemde wereld werd goud. Toen moesten we de volgende cd maken, Niemand in de stad, en ik was echt aan het peinzen hoe die zou moeten klinken. Het plan was zo kaal mogelijk, zonder ijdeltuiterij, en ik deed wat mij het beste leek. Je probeert dingen en opeens klinkt het goed. Achteraf beschouwd kan je Niemand in de stad onze archetypische soulplaat noemen.”
Volgens de overlevering zorgde Herman Brood ervoor dat je muzikant bent geworden.
“Dat is wel erg sterk gezegd, maar ik was groot fan van hem. Brood is op een of andere manier belangrijk voor mij geweest, want ik kwam uit Abcoude en wilde in de muziek. Hoe dan, dacht ik vaak. Toen zag ik Herman Brood, godbetert uit Zwolle en hij had het ook gemaakt. Toen realiseerde ik me dat het voor mij ook op een bepaalde manier mogelijk zou moeten zijn.”
Steek je vaak de brug van Centrum naar Oost over?
“Zeer zeker. Ik ben dol op de Belgische trappisten en ik drink graag een Rochefort 8 in Gollem aan het water achter Artis. Vis haal ik graag bij Tol & De Geus op de Middenweg en vroeger repeteerden we met de band in de Goliath, een gebouw achter wat nu Oostpoort is. Tot slot wonen twee van mijn zoons in het stadsdeel.”
Een van je zonen, Jelle, heeft JB Meijers in 2014 vervangen.
“Jelle was gewoon een jongen die van gitaarspelen hield. Ik weet nog een moment dat ik thuis aan het koken was en echt geweldige klanken uit zijn kamer hoorde komen. Bij het eten vroeg ik of hij de nieuwe plaat van John Mayer had opgezet, maar hij was het zelf. Toen was hij pas veertien. Vervolgens is het balletje gaan rollen. Op een gegeven moment speelde Jelle de gitaarpartijen voor mij in die ik vervolgens weer aan de jongens liet horen. Zij hadden meteen door: dat op de gitaar ben jij niet. Toen JB de band uit ging, vroegen zij zelf of hij het gat wilde opvullen.”
Eigenlijk zou je met de band op tournee zijn, maar ja corona.
“Corona is voor iedereen kut, maar voor ons is het ook echt heel zuur. Ik heb het gevoel alsof ik van mijn anker af ben. Als ik in mijn studio ben, dan kan ik wel dingen doen, maar waarom? Ik hoef heus niet meer elke dag te spelen, maar dit is het andere uiterste. We deden in december 2019 vier shows in Paradiso en daarna waren we twee maanden vrij. Dat is prima, omdat je weet dat je in maart weer mag. Nu is het vooral niks.”
En volgend jaar bestaat de band ook nog eens veertig jaar.
“Ik ga er vooralsnog vanuit dat we dan gewoon weer spelen, anders word ik wel heel erg ongelukkig. We gaan op tour en er komt een boek uit. Ik ben muzikant en wil graag spelen, eerlijk gezegd maakt het me niet uit waar.”
Welke van de meer dan tweehonderdvijftig nummers is je favoriete livenummer?
“Onderuit. De tekst is voor iedereen herkenbaar, omdat het over een van de mooiste momenten in je leven gaat. Muzikaal gaat de saxofoon de battle aan met de gitaar en band en publiek stuwen elkaar samen op tot ongekende hoogte. Uiteindelijk stijgt iedereen op naar het heldere licht. Mensen denken dat je voor dit soort ervaringen naar de kerk moet, maar dat is niet zo.”
Foto: De Dijk-drummer Antonie Broek maar kroketten en brood in Restaurant Plancius.
Door Jim Jansen