De zomer is voor veel mensen een periode waarin zon en water een hoofdrol spelen of beter: zouden moeten spelen. Op zonnige dagen gaan Amsterdammers massaal naar Blijburg aan het IJmeer, de waterkant van het Flevopark is dan boordevol, de waterwegen van het Oostelijk Havengebied gevuld met bootjes. Het aantal zonuren lijkt soms wat tegen te vallen, maar over de hoeveelheid water (lees niet: regen) hebben de inwoners van Amsterdam-Oost minder te klagen: in dit deel van de stad is het oppervlaktewater bijna altijd dichtbij. IJburg ligt in het IJmeer, het Oostelijk Havengebied ligt aan het IJ en stadsdelen als de Indische Buurt zijn via diverse waterwegen met het IJ en het IJmeer verbonden. Dat IJ(-meer) dateert niet van vandaag of gisteren.
Het Oer-IJ (op oude kaarten: Ye) was een getijdengeul en is waarschijnlijk al zo’n zevenduizend jaar geleden ontstaan tussen de huidige plaatsen Zandvoort en Amsterdam. (het woord IJ is taalkundig verwant met het West-Friese Ae of Ee, dat ‘water’ betekent). De duinenrij langs de Noordzee was nog niet gesloten en de Noordzee stroomde onbelemmerd Holland in en uit. Aan het begin van onze jaartelling was dat voorbij en toen werd het IJ een stroompje dat vanuit de Hollandse veengebieden afwaterde in het Flevomeer (zeg maar: het huidige IJsselmeer). Onder meer door het stijgen van het grondwaterpeil en de open verbinding met de zee werd dat Flevomeer, later Almere genoemd, steeds groter en zouter en vanaf de 13de eeuw noemde men het de Zuiderzee. Het IJ was een zij-arm van die Zuiderzee.
In die tijd was dat IJ overigens nog zo smal dat Durgerdammers te voet – over loopplanken en een pontje – naar Diemen konden wandelen. Daar woonde hun pastoor. Diverse stormvloeden maakten daaraan een einde: het IJ werd gaandeweg breder en in de fameuze Gouden Eeuw was het de belangrijkste toegang geworden tot het wereldhandelscentrum Amsterdam. Tot in de 19de eeuw bleef het voor de scheepvaart de toegangspoort naar de stad. Door het dichtslibben van de IJmond werd dat echter steeds minder aantrekkelijk: steeds meer grote schepen bleven voor Pampus liggen. Dat was uiteindelijk de aanleiding om een andere weg naar de zee te zoeken en het Noordzeekanaal (met de Oranjesluizen) te graven. Het IJ werd havengebied. Het zuidwestelijk deel van de ingedamde Zuiderzee kreeg daarna de eigen naam: IJmeer. Over de grens tussen IJmeer en Markermeer wordt nog altijd gesteggeld.
Vogels
Door het dichtslibben van het IJ voor Amsterdam ontstond daar in de vorige eeuw een interessant, nat natuurgebied. Een soort waddenlandschap. De bekende biologiepionier Jac. P. Thijsse kwam er graag en schreef in zijn Verkade-album Langs de Zuiderzee: “Jongens, jongens wat heb ik aan de Amsterdamse kust al een plezier beleefd en wat heb ik er veel geleerd.” Hij was vooral vaak op de Batterij in het huidige Diemerpark. Dat bleek een uitstekend uitkijkpunt om naar de talrijke vogels op het meer te kijken. Thijsse roemde onder meer de grote aantallen sterns, grutto’s, tureluurs, wulpen, eenden van allerlei soort, piepers en roofvogels.
De vogelrijkdom van het IJmeer is nog altijd indrukwekkend, hoewel je soms wel iets meer moeite moet doen om de vogels te ontdekken. Het is ’s zomers druk op het water en dan trekken de meeste vogels zich terug. Voor de kust vind je vooral veel eenden: kuifeenden, toppers, nonnetjes en tafeleenden. Die zijn hier graag vanwege de driehoeksmosselen, hun belangrijkste voedingsbron. Voor menigeen zijn de verschillende soorten eenden lastig te herkennen en dus is een vogelgidsje vaak wenselijk. Verder weg op het water zijn duikende futen, laagvliegende aalscholvers, dwergmeeuwen, zaagbekken en zwarte sterns te zien. En visdiefjes. Dat zijn viseters, vooral op jacht naar spiering. Veel vogels halen imponerende capriolen uit, vooral de duikvluchten van de sterns zijn indrukwekkend. Een groeiend aantal krooneenden en knobbelzwanen komt graag naar het IJmeer vanwege de toename van de hoeveelheid waterplanten, waaraan veel watersporters juist zo’n hekel hebben. Kortom, vogelaars kunnen op en rond het IJmeer hun hart ophalen, maar dat zou wel eens kunnen veranderen.
De vogelstand van het IJmeer loopt terug. Het aantal futen, sterns en andere viseters neemt al enige tijd af doordat de hoeveelheid vis in het water vermindert; bovendien is het water zo troebel geworden dat het jagen op spiering moeilijker wordt. De vertroebeling van het IJ-water hangt onder meer samen met de afname van het aantal mosselen. Driehoeksmosselen voeden zich namelijk met groene algen. Wanneer er minder algen worden geconsumeerd, blijven er meer in het water zweven. Daardoor ontstaat vooral op warme dagen de groene soep, die het IJ-water dan ook voor badgasten soms zo onaantrekkelijk maakt. Doordat driehoeksmosselen bodembedekkers zijn, houden ze slib vast. Minder mosselen betekent dan ook dat er meer slib opwervelt als het water beweegt. Dat versterkt uiteraard die vertroebeling. Door de achteruitgang van de mosselstand liep ook het aantal eenden terug. Er is voor hen minder eten beschikbaar, of moeten we zeggen: was? Aan de mosselstand wordt de laatste tijd namelijk het een en ander gedaan.
Voor de kust van IJburg is afgelopen jaren een mosselbank van maar liefst 28 hectare aangelegd. Na een geslaagde proef met drie hectare voor het Haveneiland heeft het Projectbureau in 2007 en 2008 een grote kunstmatige driehoeksmosselbank laten aanleggen, en ook die bleek een groot succes. De aantallen mosselen op die kunstmatige banken blijkt zelfs vele malen groter dan in de natuur! Voor de kuifeenden, nonnetjes, tafel- en toppereenden betekent dat een aantrekkelijke en duurzame voedselbron. Voor de viseters zoals futen en sterns, dwergmeeuwen en zaagbekken ontstaan mogelijk nieuwe kansen omdat het water van het IJmeer, door de toename van het aantal driehoeksmosselen, mogelijk minder algenrijk en dus helderder zal worden.
Waterplanten
En hoe staat het met de waterplanten waar recreanten steeds meer last van krijgen? Met name in de Gouwzee en in het IJmeer is de plantengroei de afgelopen jaren sterk toegenomen. In het Hoornse Hop vormde dit al langer een ware plaag. Vooral de kranswieren tieren welig. Die vormen een aantrekkelijke voedselbron voor onder meer de prachtige knobbelzwanen en de krooneenden, maar veel watersporters zijn er minder blij mee, en op waterkaarten wordt er steeds vaker voor gewaarschuwd. Om welke soorten planten gaat het? Onder watersporters circuleren allerlei namen. Volgens deskundigen van het KIWA betreft het vaak kransblad, hoornblad en sterkranswier. Eerder troffen onderzoekers ook veel fonteinkruid aan, maar dat lijkt vooral in het IJmeer te worden verdrongen door de kranswieren.
Research: Gerard Goudriaan
Lees ook andere verhalen uit de serie Historische plekken in het Oosten (onder meer De Oranjesluizen, Het Lloydhotel, De Diemerzeedijk en De Vuurtoren van Amsterdam)