Op Zeeburgereiland waait het altijd. Als het in de stad hard waait, waait het op Zeeburgereiland harder. Het schijnt dat als de hoge flatgebouwen in de Sluisbuurt af zijn, het op Zeeburgereiland nog harder gaat waaien dan het er al woei.
Kan de politiek hier paal en perk aan stellen? Het zelfvertrouwen van links is groot, maar bij de wind zal zelfs GroenLinks zich moeten neerleggen, de zeilen moeten strijken, bakzeil moeten halen.
Het grote voordeel van de Amsterdamsebrug, de verbinding tussen daar waar het altijd harder waait en de stad, is dat ik op de heenweg wind tegen heb, wat automatisch wind mee betekent op de terugweg. Het is niet meer zoals vroeger dat de wind na school was gedraaid, zodat wij als pubers altijd wind tegen hadden in welke richting we ook koers hadden gezet. Als puber weet je niet beter. Je hebt in alle opzichten altijd de wind tegen. Ik was verliefd op een meisje dat Joke heette. Zij koos voor een jongen die Thijs heette. Dat bedoel ik met de wind tegen hebben. Ik kon duizend keer de onsterfelijke regel van Jan de Wilde zingen: ‘Joke, kom nou, trek je witte jurkje uit’, Joke had voor Thijs gekozen, een sukkel die in een herenhuis op de Middenweg woonde waar nooit gezongen werd.
Politiek gezien heb ik de wind nog altijd tegen. De politicus op wie ik stem, verliest. Dat is al jaren een zekerheid. Daarom durf ik nauwelijks op Timmermans te stemmen: het zou zomaar zijn ondergang kunnen betekenen. Als hij dat zelf al niet voor elkaar krijgt, want kijkend naar Timmermans zie ik een Limbo in crisis, een Limbo lijdend aan een vormdip zo groot als die van Steven Berghuis achter een vrije trap. Die bal gaat hoog over, dat weet je bij voorbaat.
Daar komt bij dat ik steeds meer ga twijfelen aan het nut van het uitbrengen van een stem. We leven in een tijd waarin democratie niet meer lijkt mee te tellen. Grote bekken en bombardementen strijden om voorrang. Als het maar genoeg lawaai maakt doet het ertoe.
Dit is een tijd waarin ik bij tegenwind de behoefte krijg om terug te gaan.