Column

Henk Spaan: Friese doorlopers

Over Erben Wennemars heb ik het niet als ik aan schaatsen denk. Erben Wennemars is een verdienmodel op de rand van de hysterie en er regelmatig overheen. Erben Wennemars en de talkshows kunnen een plezier verpesten nog voordat de glimlach doorbreekt. Als je Erben Wennemars twee minuten hebt horen praten wil je niks meer met de Elfstedentocht te maken hebben. Stel je voor dat de tocht was doorgegaan en bij elke stempelpost stond Erben Wennemars te blaten.
Erben Wennemars komt uit een tijd dat kinderen op hun zevende al noren kregen.
Toen ik zeven was kreeg ik van Sinterklaas spiksplinternieuwe Friese doorlopers. Leren bandjes, oranje linten met blauwe strepen er doorheen. In de kamer bij de kachel deed mijn vader voor hoe je de schaatsen onderbond. Wel op drie kranten anders kwamen er krassen in het zeil.
Dat was begin december. Daarna was het wachten op de vorst. Twee hele lange maanden keken we elke ochtend naar buiten, waar het dag in dag uit regende.
‘Schaatsliefhebbers hadden de moed al opgegeven,’ staat te lezen op de site van het KNMI.
Op 31 januari 1956 viel de kou vanuit het Oosten als een bevrijdingsleger ons land binnen. Op 1 februari was het de hele dag -10. Het enthousiasme van mijn vader kende geen grenzen. Later in die week zou ik zijn techniek van het blokzeilen bewonderen. Baaivangen zeiden ze ook, wat in Kees de Jongen ironisch genoeg een ander woord was voor zwembadpas.
Onze ijsbaan heette de Tienhovengracht, een vierkante plas aan de rand van Plein ’40-’45. Mijn vader had zijn handen om mijn heupen en duwde me vooruit. Ik herinner me de sensatie een paar dagen later van de eerste gelukte slag. Het doorglijden op mijn rechtervoet zonder om te vallen. Daarna het uitslaan van de linker. Nooit hebben ze me horen zeuren over het wegschuiven van mijn voeten op het hout van de doorlopers. Als de linten losraakten ging ik op de kant zitten en maakte ze weer vast. Links-rechts-links-rechts ging het met de handen op mijn rug. 
Op mijn zestiende was alles voorbij. Ik kreeg hoge noren van mijn oma. Ze waren zo hoog dat ik er niet op kon blijven staan.
‘Zwakke enkels,’ zeiden ze.