Metgezel kwam naar beneden gerend. Met schichtig in hun kassen flipperende ogen en met zweetpareltjes op het voorhoofd. “Welke tandenborstel is ook al weer van mij?” Hij is, moet u weten, nogal smetvrezerig.
Ik had voor de familie juist een hele set frisnieuwe tandenborstels in de badkamer gezet. Maar bij mij thuis houden ze niet van vernieuwingen. En zeker niet van nieuwe tandenborstels. Liever schrobben ze het ivoor met van die wijd uit elkaar staande, bijna tot het kunststof afgesleten haren.
Ik ben juist dol op nieuw. Reikhalzend zie ik uit naar de in mijn agenda gemarkeerde dag waarop ik naar de plaatselijke drogisterij mag rennen om voor elk apart gezinslid geschikt materiaal aan te schaffen. Daarbij het advies van mijn tandarts opvolgend: elke zes maanden een nieuwe borstel.
Metgezel vindt het – zoals met wel meer dingen – allemaal onzin. Zijn oude stokkie ragde nog prima. Bovendien, en daar komt de aap uit de mouw, raakt hij ervan in de war. Dat zegt hij natuurlijk niet met zoveel woorden, maar hij onthoudt gewoon slecht welke kleur tandenborstel hij ook al weer had.
Hij reikt blindelings naar het plekje waar zijn tandenborstel staat. De kleur – voor elk gezinslid vanzelfsprekend een andere – ziet hij gemakshalve over het hoofd.
“Had ik nou een groene tandenborstel met een wit handvat of één met een doorzichtig handvat?” vroeg hij die avond. “Volgens mij die met het witte,” antwoordde ik. “Godzijdank,” verzuchtte hij. “Dan heb ik de goeie gebruikt.”
“Hoezo godzijdank?” vroeg ik. Het zweet op zijn voorhoofd veranderde in een watervalletje, maar of dat de reden was dat zijn stem plotseling een octaaf omhoog schoot, zou ik niet willen beweren. “Omdat ik niet helemaal zeker wist of ik nou mijn tandenborstel had gebruikt of die van je moeder.”
Ik geef toe, het is een beetje vals van me. Maar ik kon het niet laten. “Wacht eens…” zei ik met nadenkende blik, “nu je ’t zo zegt…” Ach arme, hij verslikte zich acuut. “Je gaat me toch niet zeggen,” piepte hij, “ik bedoel… ik hoop dat je een grapje maakt.”
“Nouhou…” zei ik. Ik zou liegen als ik hier beweer dat hij ontplofte, maar veel scheelde het niet. ‘‘Mag ik dan zeggen dat ik het heel erg overdreven vind dat jouw moeder bij ons een tandenborstel in het rekje heeft staan? Want wat als ik me een keer vergis?”
“Stel je niet zo aan,” antwoordde ik, “dan moet je maar beter opletten.”
Een dag later was metgezel noestig aan het timmeren. Een plankje in de badkamer. Speciaal voor zijn schoonmoeder. Als je niet beter wist, zou je denken dat hij een hele lieve schoonzoon was.