In de stromende regen ga ik schoffelen. In de zandkuil die straks het terras moet worden. Het riet staat kniehoog en het regent pijpenstelen. Eind mei en ik draag kaplaarzen.
Toen het eiland, een jaar geleden, voor de bouw van de eerste woningen op maaiveldhoogte moest komen, schepte een mannetje van de gemeente met zijn happer de grond rond ons gemaal weg, bij wijze van vriendelijke service. Tegelijk met een hele zee aan twintig jaar onbekommerd riet.
Dat riet is nu al weer aan een snoeiharde comeback bezig. Brokken beton en gruis steken over het hele bouwterrein de kop op. Zwerfvuil en poep zijn alomtegenwoordig. Net als zand.
‘Waarom schoffelen we eigenlijk?’ vraag ik aan de Man, die ik in dit geval beschouw als opzichter van mijn slibvijzelgemaalproject.
‘Anders wordt het hier armoedig.’ Ik kijk op en zie een stuk van zijn kont, de broek hangt op halfzeven.