Abdelali Bentohami is traumachirurg, schrijver en ondernemer en droomt ervan om in Marokko een eigen ziekenhuis op te zetten.
De stem van Louis van Gaal is uit duizenden herkenbaar als hij luid het woord neemt in de kleedkamer. “Bentohami, ik zie jou binnenkort in het eerste van Ajax.” We schrijven eind jaren tachtig, plaats van handeling is stadion De Meer aan het einde van de Middenweg.
“Het was een wedstrijd tegen Sparta en ik had een paar keer gescoord, onder meer een prachtig afstandsschot. Van Gaal zag het wel in mij zitten,” vertelt Abdelali ruim twintig jaar later als we elkaar spreken op het Javaplein.
Als kind droomde Abdelali ervan om arts te worden. Die droom ontstond toen hij als vijfjarig jongetje met zijn vader langs het lokale ziekenhuis van Al Hoceima (Marokko) wandelde. Het beeld van arme mensen die voor de poort van het ziekenhuis stonden te dringen, maakte diepe indruk op hem. Hij werd (trauma)chirurg en richtte in 2010 de medische hulporganisatie Santé Pour Tous op. Abdelali promoveerde in 2021 op de behandeling van polsbreuken. Behalve arts is hij ook ondernemer en schrijver.
“Mijn boek De wolf van Askram is fictie met heel veel autobiografische elementen. Het idee zat al heel lang in mijn hoofd. Ik wilde onafhankelijk het verhaal van mijn vader opschrijven. Hoe hij vertrok uit Askram en via Barcelona begin jaren zeventig in Nederland als gastarbeider terecht kwam. Toen ik daaraan begon, dacht ik ook steeds meer aan mijn eigen verhaal en het verhaal van mijn zoontje. De hoofdpersoon is een combinatie van mijn zoontje en mijzelf. Hij speelt bij Ajax, heeft zijn vwo gehaald, maar struggelt ook. Hij leeft in de schaduw van zijn vader. Dat had ik weer niet, hoewel ik wel enorm tegen mijn vader opkeek. Ik vond het ook interessant hoe de derde generatie Marokkaanse Amsterdammers aan het opgroeien is. Het zijn andere tijden in vergelijking met de tijd dat ik opgroeide.”
Hoe kijkt je vader naar jou?
“Hij is natuurlijk trots op alles wat ik doe, maar ik denk dat hij het meest verguld is met de stichting Santé Pour Tous. Het doel is arme patiënten in Marokko gratis te opereren en de kwaliteit van de gezondheidszorg in Marokko te verbeteren.”
Jouw leven heeft zich grotendeels in Oost afgespeeld.
“Tot mijn twaalfde woonde ik in de Indische Buurt, toen zijn we verhuisd naar de Watergraafsmeer. Ik heb op het Pieter Nieuwland vwo gedaan en ben later gaan studeren aan de VU. We woonden vlak bij de Ringdijk en mijn zusje werkte in de Hema, die toen nog op de Linnaeusstraat zat.”
Wat herinner je je van die tijd?
“Alles veranderde. Hier in de Indische Buurt zat ik op een zwarte school. We hadden twee Nederlandse meisjes in de klas, Kelly en Mariska, en dat was het. We woonden klein en ik was vooral altijd op straat. Opeens ging ik naar een school waar ik een van de weinige gekleurde kinderen was, we gingen groter wonen en het voetballen werd steeds belangrijker.”
Van straat tot stadion, want op een gegeven moment klopte Ajax aan de deur.
“Ik ben op straat begonnen, later ben ik bij DJK gaan spelen en toen werd ik gescout. Ik ging naar de jeugd van Ajax en het liep best lekker. Dat zag ook Louis van Gaal, dat was de periode net voordat hij coach van het eerste elftal werd. En nee, ik heb nooit spijt gehad dat ik geen profvoetballer ben geworden. Het is leuk, maar het was nooit echt mijn passie. Ik wilde dokter worden.”
Je hebt een mooi pad bewandeld.
“Soms durf ik ook niet mijn verhaal te vertellen. In mijn tijd kregen sommige kinderen een te laag schooladvies of werden ze geweigerd voor een stage. Ik heb van dat alles niets meegemaakt. Na mijn studie geneeskunde heb ik een jaar in het Spaarneziekenhuis gewerkt en daarna werd ik aangenomen in het AMC.”
Jouw houding is optimistisch en energiek. Van wie heb je dat?
“De beste lessen heb ik op het voetbalveld geleerd. Je wilt scoren en winnen en de tegenstander probeert dat te beletten. Op allerlei manieren. Schoppen, treiteren, spugen en nog veel meer. Je kan erop ingaan, maar dat werkt meestal niet, of dan krijg je zelf die spreekwoordelijke gele kaart. Je kan het ook negeren en dan zelf scoren en winnen. Zo sta ik ook in het dagelijks leven.”
Je woont nu in Diemen maar bent hier nog met regelmaat te vinden.
“De Javastraat is leuk en dan steek ik graag door naar de Dappermarkt. Dat is echt jeugdsentiment voor mij. Met mijn opa ging ik er altijd oliebollen halen. Dat waren de uitstapjes die ik koester.”
Je hebt zelf nu drie kinderen en een druk bestaan. Kun je genoeg tijd voor ze vrij maken?
“Het werk houdt nooit op, maar ik doe erg mijn best. Als ik thuis ben, krijgen ze alle aandacht, zonder telefoons of laptops. Gewoon samen lezen of mijn zoontje naar voetbal brengen. Je hoort nooit mensen op hun sterfbed zeggen: had ik maar harder gewerkt. Maar wel: had ik maar meer tijd voor de kinderen gehad. Dat is voor mij heel belangrijk.”