Om mezelf te verwennen, heb ik een tweede televisie aangeschaft. Geheel tegen mijn opvoeding in. Mijn ouders – verlopen hippies – onthielden mij tot diep in de jaren negentig elke vorm van vooruitgang op televisiegebied: we hadden een zwart-wittelevisie en twee netten, later drie. Daar moest ik het mee doen.
‘Je kan je tijd wel beter besteden’, schamperde mijn vader als ik ’s avonds (’s middags mocht uiteraard niet) de beeldbuis aanzette. Die zin gonst nog altijd in mijn oren. Eén ding nam ik mij destijds voor: mocht ik ooit kinderen krijgen, dan zal ik hun zoiets nooit toebijten.
Ik heb nu drie kinderen. Die naar hartenlust ‘s middags naar de beeldbuis mogen kijken. So far, so good.
Helaas, nu het stel richting puberjaren gaan, blijven de twee dames en de ene heer ook na het eten eindeloos op de bank hangen. Heersend over de afstandsbediening kijken ze de stomste programma’s. En ik kijk mee ‘want dat is zo gezellig’. Maar gisteren, uit het niets, toen een van de drie, via een paar cartoons naar een nagesynchroniseerd, quasi-lollig Amerikaans tienerprogramma schakelde, floepte het eruit voordat ik het wist. Je kan je tijd toch wel beter besteden?
Om mijn kinderen verder tegen mijn eigen opvoeding te beschermen – zo fatsoeneerde mijn moeder mijn kapsel met haar eigen spuug om nog maar een voorbeeld te geven – kijk ik voortaan boven tv.