Niet zo lang geleden werd bekend dat de door kinderhanden gemaakte hutten op IJburg door een speciale veiligheidskeuring moeten. Best vreemd, vind ik. Waar anders gebeurt dat ook? Maar dat terzijde.
Toevallig heb ik ook een hut in mijn tuin. So what, zult u misschien zeggen. Maar dit is niet zomaar een hut. Dit exemplaar voldoet aan de strengste veiligheidsvoorschriften. Doorstaat glansrijk een schouw door de meest kritische deskundigen. Is een lichtend voorbeeld voor welstandscommissies. Het is een hut kortom, waar de beleidsmakers van ons stadsdeel een puntje aan kunnen zuigen.
Toch is zelfs met deze hut niet iedereen gelukkig.
Vorige zomer uitte mijn tienjarige zoon tijdens het avondeten een vurige wens: “Papa, ik wil met jou een hut maken.” “Dat is goed zoon,” zei de vader. “Dat gaan we binnenkort samen doen.”
Onze zoon, dik tevreden met dit antwoord, ging door met eten. En dus zag hij niet wat ik zag: dat zijn vader dromerig terugblikte in de tijd. Naar zijn eigen jeugd. Met daarin de polder, de vriendjes, de houtzagerijen en de zeeën van ruimte. Kortom, ik zag de jongen terugkomen in de vader. En hield mijn hart vast.
Niet veel later begon de expeditie. Naast uit alle hoeken en gaten opgetrommelde verwanten sprongen vooral de stapels hout in het oog. Let wel, hardhout. Want vader houdt niet van half werk. Terwijl zoon op school was, begon vader de eerste palen in de grond te slaan. “Jullie zouden het toch samen doen?” vroeg ik nog. Maar vader luisterde niet. Te druk met heien.
Niet uit het veld geslagen stroopte zoon, eenmaal uit school, zijn mouwen tot hoog boven de ellebogen op om zijn steentje bij te dragen. Het was tenslotte zijn hut. Maar al bij de eerste hamerslag raakte zijn ielig elleboogje bekneld tussen twee van de allerhardste houten. Gedesillusioneerd haakte hij af. Maar vader, hij timmerde nijver door.
Weken gingen voorbij. Dikke schroeven, dwarsbalken, en schragen, het kon niet op. Onze hut moest stevig worden. Waarom dat was, zou ik pas later begrijpen. Zoon haalde zijn schouders op bij al dat geploeter. Laat maar, moet-ie hebben gedacht. Een kind voelt haarfijn aan wat de zwakke plekken van zijn vader zijn.
Tegen het einde van de zomer was de hut klaar. “Je kunt er met zes man in,” zei de zielsgelukkige vader. En al zijn vrienden werden uitgenodigd voor een nachtelijk potje ‘hutpoker’. Ik herhaal hier het sms’je van mijn zoon, dat ik ontving terwijl ik buiten de deur aan het eten was: Help! Ik kan niet slapen, want ze zitten te schreeuwen in mijn hut. En het stinkt naar sigaren.
Inderdaad, onze hut staat als een huis. Maar de zoon had het zich allemaal heel anders voorgesteld.