In de krochten van onze vinexwijk schijnt ook wel eens een lichtje. Of is het Sint-Maarten, die voor de deur staat?
De heilige Martinus, zo werd mij vroeger verteld, deelde op jonge leeftijd zijn mantel met een verkleumde bedelaar. Hij zag daarna het licht en wijdde zijn verdere leven aan de verkondiging van het christendom. 11 november is zijn sterfdag. Op veel plekken in Nederland wordt deze dag gevierd met het lampionnen- en snoepfeest Sint-Maarten.
In het West-Friese dorpje waar ik vandaan kom, werd Sint-Maarten uitgebreid gevierd. Al weken voor het zover was knutselde ik met mijn vader een lampion in elkaar. Eentje die sterk genoeg was om de pondzware batterij met lampenbol te dragen. Op de dag zelf, altijd na de erwtensoep, stipt om 17.15 uur, stortten wij ons de regen in. Want op 11 november was het – althans in mijn herinnering – altijd slecht weer.
Van deur tot deur gingen we, mijn vriendjes, vriendinnetjes en ik. Zingend uit volle borst:
Sintere Maarten, Sintere Maarten
De koeien hebben staarten
De ossen hebben horens
De kerken hebben torens
De torens dragen klokken
De meisjes dragen rokken
De jongens hebben broeken aan
Daar komt Sintere Maarten aan
Een lied dat nergens op slaat natuurlijk. Maar ik moet eerlijk zijn: tot meer dan vier regels kwamen we (gelukkig) bijna nooit. Na de mededeling dat de kerken torens hebben, zat de uitgedeelde versnapering namelijk al hoog en breed in onze tas. En stormden we – terwijl onze lampionnen kapot waaiden en door regen klef geworden pepernoten zich vermengden met de rest van het onverpakte snoepgoed – naar de volgende deur.
Ach, die deuren. Mooi was dat. Ze stonden al op een kier. Alsof de bewoners wisten dat we kwamen. Wat natuurlijk zo was.
De Sint-Maartentraditie waart nu ook op IJburg rond, zomaar van stal gehaald, zeven jaar geleden, op een eiland waar de katholieke school beslist niks christelijks wil doen. Toch is het feest anders dan toen in mijn dorp. Of ligt het aan mij? Of beter gezegd aan mijn nostalgische verbeelding?
250. Ik herhaal: 250. Zoveel kinderen kwamen er vorig jaar bij mij aan de deur. Over elkaar heen vallend, reikend naar de bel. Want ze belden aan, die kinderen, alle 250. Terwijl ook mijn deur, net als vroeger bij mij in het dorp, al op een kier stond. De kinderen mikmakten hun liedjes en graaiden naar het snoep. Ik keek ze na, die sliert van blokkerlampionnen, en deelde snoep uit tot het op was.
Nog maar een paar dagen, dan is het weer 11 november. Maar ik zeg je nu alvast: aanbellen is niet nodig! Mijn deur zal op een kier staan, want ik weet dat jullie komen. Alle 250.