Journalist, presentator en programmamaker Coen Verbraak (59) wordt gezien als de beste interviewer van Nederland. In ‘De Jas’ wordt hij nu zelf een keer geïnterviewd.
Het is nog rustig als we op een maandagochtend koffiedrinken bij Bluey’s Coffee & Kitchen, in het hart van de Sportheldenbuurt. Het uitzicht op het grootste skatepark van Nederland is weids en opvallend rustig omdat de inlineskaters en BMX’ers die hier normaal de overhand hebben, nergens te bekennen zijn. Een prachtige plek voor een foto. Met jas, natuurlijk.
Hij werd geboren in de Pijp, verhuisde naar Groningen en met onder meer Amersfoort als tussenstap is hij sinds elf jaar terug in Amsterdam. “Heerlijk,” vat hij het in een woord samen. “Ik kijk uit op het water en zie verderop Durgerdam. Vannacht sliep ik met het raam open, ik heb welgeteld één brommer gehoord.”
Voel je je Amsterdammer?
“Mijn beide families komen uit Amsterdam, dus ja. Gisteren werd mijn moeder 94 en volgende week is mijn vader jarig, hij wordt 93. Onlangs nam ik ze mee naar Artis. Dat had iets magisch. Ik liep daar met twee hele oude mensen door de dierentuin en ik weet dat zij daar als kinderen ook liepen. Met mijn opa en oma. En die liepen daar ook weer met hun vader en moeder op een dag. Dichter Nico Dijkshoorn heeft dat ooit mooi verwoord. In Artis kijk je niet zozeer naar de dieren, maar naar je kind. En dan kijk je eigenlijk naar wie je zelf was. Het droste-effect van je familie.”
Wilde je altijd al journalist worden?
“Op mijn zeventiende heb ik een brief geschreven aan Joop van Tijn van Vrij Nederland. Ik schreef dat ik hem bewonderde als journalist en vroeg of ik met hem mocht praten. Vervolgens mocht ik een keer op gesprek komen in De Engelbewaarder. Op mijn eenentwintigste heb ik voor het eerst iets in dat magazine gepubliceerd. Toen ik drie stukken had opgestuurd vond ik eigenlijk wel dat ik een vaste aanstelling verdiende. Daar dacht Joop anders over. Toen ben ik voor Elsevier gaan werken, maar later ben ik wel weer teruggegaan naar Vrij Nederland.”
In Amsterdam gebeurde het wel op journalistiek gebied.
“Hier zaten de mensen die ik bewonderde. Ischa Meijer, Adriaan van Dis, Martin van Amerongen en natuurlijk Joop van Tijn. Dus ja, hier gebeurde het, zeker voor een studentje uit Roden, een dorp bij Groningen dat zijn bekendheid ontleent aan Ot en Sien. Het mooie aan die tijd was dat je mensen gewoon kon opzoeken in het telefoonboek. Zo heb ik ooit Simon Carmiggelt gebeld en gevraagd of ik hem mocht interviewen. Hij stemde in en toen hij hoorde dat ik ‘helemaal terug moest naar Groningen’, verdween hij in de keuken. Hij kwam terug met een reep chocola en een sinaasappel. Voor in de trein.”
Als je naar jouw oeuvre kijkt, komt Indië veel terug.
“Ik ben niet Indisch en heb ook geen Indische familiebanden. Maar ik ben wel programmamaker die geschiedenis heeft gestudeerd. Meer specifiek: afgestudeerd op eigentijdse vaderlandse geschiedenis. Tijdens mijn studie hebben we het nooit over Indië gehad. Terwijl er tijdens de Dekolonisatieoorlog tussen 1945 en 1949 6.000 Nederlanders zijn omgekomen en ruim 120.000 Indonesiërs zijn vermoord. En 120.000 militairen werden er door Den Haag heen gestuurd om die opstandige Indonesiërs weer even netjes in het gareel te krijgen. Ik wist er weinig van, ben me gaan inlezen en toen heb ik de serie Onze jongens op Java, over Indië-veteranen, gemaakt.”
Daarnaast is in jouw werk de oorlog altijd dichtbij.
“Dat klinkt bijna melodramatisch en dat is niet zo. Maar de Tweede Wereldoorlog is natuurlijk een groot verhaal. Waar mensen onder druk stonden. Alles of niets. Dat zijn verhalen die ik wil vertellen. Voor een documentaire of een stuk in de krant.”
Je doet van alles voor radio, tv, de krant en meer. Wat is het leukst om te doen?
“Dat is lastig kiezen. Vandaag ben ik bezig met een stuk dat zaterdag in de Volkskrant staat. Nu is er dus een mannetje dat achter zijn computertje zit en zaterdag wordt dat verhaal door een paar honderdduizend mensen gelezen. Dat blijf ik bijzonder en opwindend vinden. Daarnaast is radio heel erg leuk, omdat het zo dichtbij komt. Vroeger lag ik in bed naar mijn wekkerradio te luisteren, naar stemmen van mensen. Ver weg, maar toch dichtbij. Pure magie. Radio en de krant komen het dichtst bij mijn jongensdromen.”
In de afgelopen vijfendertig jaar heb je honderden mensen gesproken. Welk interview staat jou het meest bij?
“Voor het programma Kijken in de Ziel sprak ik met drie voormalige premiers: Dries van Agt, Wim Kok en Jan Peter Balkenende. Ik vond het gewoon heel leuk om met hen te praten over hoe het is om de om eerste man in een land te zijn. Dat waren mooie gesprekken, zeker door de kwetsbaarheid die ik zag.”
Als je niet aan het werk bent, waar ga je dan graag naartoe?
“Over een jaar gaan de silo’s iets verderop open en komen er restaurants en zelfs een bioscoop. Waar we nu koffiedrinken is pas weer geopend en hier tegenover bij de Molukse zaak Miko haal ik weleens wat af. Als ik naar de film ga, dan ga ik naar FC Hyena, Kriterion of Studio K. Op Zeeburgereiland is nog niet heel veel, maar we wonen hier binnen de ring, voor echte Amsterdammers ontzettend belangrijk. Het maakt mij trouwens niets uit, hoor. Met de tram sta je binnen zeven minuten op Centraal Station.”
Waar ga je naartoe als je de stad verlaat?
“Voor mijn werk moet ik overal naartoe. Naar Israël en binnenkort naar Suriname. Met mijn vriendin ga ik graag naar Rome of Parijs. Allemaal heel leuk, maar ik vind het altijd heel fijn als ik thuis ben. In Oost om precies te zijn.”