Ooit verkocht hij de grote Nederlandse theaterzalen uit met zijn cabaretgroep Zak en As. Nu is Justus van Oel vooral dichter en heeft hij de ambitie om in alle straten van Amsterdam-Oost gelopen te hebben.
“Hier in dit stadsdeel ben ik gevormd,” zegt Justus van Oel terwijl hij uit het raam van het Volkshotel wijst naar de andere kant van de Wibautstraat. “Daar voorbij het Oosterpark in de Indische Buurt werd ik in 1960 geboren. Het was toen al een multiculturele wijk, niet zozeer in kleur, maar in rangen, standen en problemen, en als zoontje van de dokter heb ik echt alles gezien. Armoe, schurft en nog veel meer. Als ik nu terugkom in de wijk, dan zie ik dat als de ultieme triomf van de sociaaldemocratie. Het was er toen echt behoorlijk slecht, en ik denk dat in een ander land de hele buurt gesloopt zou zijn. Maar door mensen als Jan Schaefer en anderen is dat niet gebeurd en nu is het een gemengde buurt, waar de huizen beter zijn dan toen ik er woonde. Waar je veilig en prettig kan leven. Ik heb er twaalf jaar gewoond, toen zijn we verhuisd naar Bennebroek. Maar op mijn achttiende moest ik terug naar Amsterdam.”
Dat was in 1977, om er vervolgens nooit meer weg te gaan.
“Deze stad zie ik als mijn huis. Ik snap de mensen, ik woon er, ik leef er en dat zou ik nergens anders kunnen doen. Mijn broers die later zijn geboren, en die meer herinneringen hebben aan Bennebroek, wonen niet in de stad en ik snap dat ook wel.”
Veel mensen kennen je van Zak en As, de cabaretgroep die je vormde met Erik van Muiswinkel en Diederik van Vleuten.
“Met Erik ben ik begonnen op de middelbare school, dus dat was ergens rond 1975. In 1984 werd het serieus en Diederik kwam er in 1986 bij. Dat hebben we nog vijf jaar gedaan en we waren best beroemd. Ik zie mezelf overigens niet als cabaretier, maar als iemand die cabaret kan maken. Herhalen is echter niet echt mijn ding, ik wil vooral nieuwe dingen maken. Dat ben ik na Zak en As gaan doen.”
Wat versta je onder ‘nieuwe dingen maken’?
“Het is echt mijn levensmotto. Een noodzaak. Ik ben nieuwsgierig, wil ontdekken. Dat heb ik altijd al gehad.”
Momenteel ben je vooral dichter.
“Ik heb een mailinglist met 491 leden die elke week gratis een gedicht in hun postvak krijgen. Ik heb er inmiddels 235 verstuurd en tussen al deze gedichten zitten heus wel veertig goede. Daar mag je blij mee zijn. Ik hoop ooit 1500 abonnees te halen, want dat is de oplage van een gemiddelde dichtbundel. En nee, ik ga het dan niet uitbrengen, de inbox is het verzameld werk.”
Hoe komt een gedicht tot stand?
“Weet ik niet.”
Maar je hebt er al talloos veel gemaakt.
“Ik heb altijd teksten geschreven en ik dacht: als ik later groot ben, dan word ik dichter. Op een dag was ik groot en toen was ik dichter. Ik gebruik geen ingewikkelde zinnen, ook geen moeilijke woorden. Het is volkomen begrijpelijk. Makkelijk van buiten, maar tegelijk gaat het over dingen die ik nog niet voelde, nog nooit kon zeggen. Diep vanbinnen. Het grijpt naar iets wat je niet kan maken. Ik hoop dat mensen iets voelen dat je niet kan zeggen.”
Geef eens een voorbeeld?
“Ik zag in Overveen een man in een tuin die in de herfst bladeren aan het wegblazen was. Terwijl hij dat deed vielen de bladeren uit de bomen. Ik vond het een prachtig gezicht. We ruimen op terwijl het boven op ons komt. Daar denk ik dan over na en dan komt versie één, versie twee, en bij versie acht ben ik tevreden.”
Het is toch zonde om ze niet te bundelen?
“Ik denk het niet. Boeken uitgeven kost geld en je verdient er geen klote mee. En je moet beroemd zijn om boeken te verkopen, dat ben ik niet. De laatste keer dat ik herkend werd, was in de trein in Oost-Groningen. Tot grote verbazing van mijn zoon van dertien zei de conducteur ‘meneer Van Oel’. “Er is iemand die je kent, zei hij.”
Heb je een favoriete plek in Oost?
“Anderhalf jaar geleden had het goed gevroren en toen lag er ijs op het Nieuwe Diep. Ik was echt ontroerd. Als kind had ik er geschaatst en nu was ik er weer voor even terug. Erg mooi.”
Buiten Oost wandel je met groepen door de stad en vertel je over de historie.
“Ik heb een schitterende wandeling, Amsterdam 1880. Die begint bij het American Hotel op het Leidseplein, je krijgt dan een vrolijk historisch college. Ik doe het ook in het Duits en het Engels. Ik loop over de Mauritskade en eindig op het Waterlooplein. Door zo’n wandeling ga je anders kijken. Opeens valt je een gevel op waar je al vijfhonderd keer langs bent gekomen.”
Tot slot geef je ook huiskamervoorstellingen.
“Mits er een piano staat. Anders doe ik het bij mij thuis. De voorstelling heet ‘Pianoles of Wat de piano mij leerde’. Er kunnen maximaal twintig mensen in een huiskamer en tijdens de voorstelling vertel ik hoe ik ertoe gekomen ben om piano te gaan spelen. Ik verraad niks, maar aan het begin lachen mensen en aan het einde wordt er gehuild. Niet door mij overigens, als het goed is. Het is biografisch en het betreft de mensheid. Hoe wij werden wie wij zijn.”