Maandag is niet mijn favoriete dag. Op maandagmorgen is het huis leeg. De straten zijn leeg, de winkels zijn dicht. In bejaardentehuizen begint weer een lange week zonder bezoek. Ik ben vast niet de enige die op maandagmorgen in een melancholieke stemming de Volkskrant openslaat om het wekelijkse interview met een honderdjarige te lezen. In het kader van het honderdjarige bestaan van de Volkskrant wordt elke week iemand geportretteerd die in 1921 geboren is. Een hele krantenpagina gevuld met weemoed. Het levenspad van de honderdjarige is steevast geplaveid met armoede en tegenslag. De strekking van het laatste verhaal dat ik las was zo: als meisje geboren in een groot en arm gezin zat er niets anders op dan op 13-jarige leeftijd te gaan werken als inwonende dienstmeid, ver weg van huis, voor fl. 7,50 in de week. Tijdens een reis met de autobus naar huis maakte zij kennis met een jongeman met wie zij na enkele jaren van penvriendschap trouwde. De eerste van zeven kinderen overleefde de Hongerwinter niet. De geliefde echtgenoot overleed in 1954 aan stoflongen, opgelopen door jarenlange onbeschermde arbeid als stoker in een steenfabriek. De honderdjarige woont al heel lang in een bejaardentehuis, met veel genoegen, waar zij trouw bezoek krijgt van kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen.
Na het lezen van dit verhaal moet ik opschieten want ik heb een afspraak op de Middenweg. Het is een kraakheldere, windstille lentedag en ik besluit op de fiets te gaan. In bedrukte stemming peddel ik traag richting de Watergraafsmeer en overdenk ik het leven van de honderdjarige. Op de Middenweg is het rustig. Opvallend rustig voor een weg die ‘de levensader van Oost’ genoemd wordt. Er tuft een scootmobiel voorbij, aan de overkant komt een enkele fietser mij tegemoet. Ik passeer het winkelcentrum, gebouwd in jaren zestigstijl. Laagbouw, platte daken, grote winkelruiten. Rolgordijnen zijn neergelaten voor de etalages. Deze architectuur tref je aan in Lelystad en Zoetermeer. Ik heb het altijd een vreemde eend in de bijt gevonden.
Het toeval wil dat hier aan de Middenweg een stukje familiegeschiedenis ligt. Mijn beide grootvaders woonden in het Gooi. Ik wist niet beter dan dat zij hier altijd gewoond hadden. Nadat ik in 1986 in Amsterdam terechtkwam als student was ik trots de weg te kennen in de stad. Ik vertelde mijn opa over mijn leven in Amsterdam, en merkte toen dat ook hij de weg goed kende. Hij bleek geboren te zijn op de Middenweg, de andere opa op de P.C. Hooftstraat. Op de schoorsteenmantel bij mijn opa stond een zwart-witfoto van een statig, vrijstaand huis, omringd door bloeiende bloesembomen. Voor het huis stond een jong gezin, alle kinderen, inclusief de enige jongen, mijn opa, gekleed in witte jurkjes. Het huis heeft een romantisch, chalet-achtig dak, typisch voor villa’s gebouwd rond 1900.
Aan de Middenweg staat een aantal van dit soort villa’s, maar ik wist nooit zeker welke het was. Totdat ik vorige jaar op bezoek ging bij het kleine museum van de Vrienden van Watergraafsmeer. Het museum wordt met veel enthousiasme gerund door veelal gepensioneerde buurtbewoners. Toen ik bij een van de medewerkers liet vallen dat de wieg van mijn opa aan de Middenweg had gestaan, bood zij aan om voor mij even het archief te raadplegen. Binnen enkele muisklikken, verassend snel voor iemand die nog met ponskaarten gewerkt moet hebben, haalde zij allerlei interessante informatie naar boven. Niet alleen een prachtige zwart-witfoto met bloesembomen om het huis, maar ook het viercijferige telefoonnummer van de familie en een krantenadvertentie waarin een dienstmeid werd gevraagd voor zes dagen in de week, met kost en inwoning.
Reacties naar jved@dorensarchitects.nl