De muziekjuf van mijn zoon (9) zag op anderhalve kilometer afstand dat zijn viool kapot was. “Kun je ’m even voor het beeld houden,” vroeg ze. Haar peinzende blik vulde het scherm van zijn chromebook. “De toets is stuk, je moet ’m omruilen.” De langwerpige zwarte lat onder de snaren – de ‘toets’ – was inderdaad van het instrument losgeraakt. Vioolspelen kon niet meer.
Het instrumentendepot van het Leerorkest, een stichting die muziekonderwijs op basisscholen verzorgt, huist in de Batjanstraat. We hadden een tijdstip dat er iemand zou zijn. De auto leek in tijden van corona een veilige manier van vervoer. Onze route voerde van Amsterdam-Noord via Zeeburgereiland naar Oost. De lentezon scheen uitbundig op het buiten-IJ terwijl we de Schellingwouderbrug overstaken. Midden op de brug was er een bijzonder moment. Geen auto voor ons, geen auto achter ons. Geen fietsers op de paden. Nergens een voetganger. Ik ging bijna stapvoets rijden en keek ongelovig om me heen.
“Moet je toch kijken!” riep ik tegen mijn zoon, wijzend naar de zeldzame afwezigheid van alle anderen.
“Ik zie niets,” antwoordde hij, terwijl hij de vioolkist met het kapotte instrument stevig in zijn schoot hield geklemd.
Even later reden we op het staartstuk van de Zuiderzeeweg – de enige straat van Noord die doorloopt in een ander stadsdeel. Bij de stoplichten gaat hij over in de Insulindeweg. Samen met de Molukkenstraat deelt deze weg de Indische Buurt op in vier keurige kwarten. De Batjanstraat ligt in het zuidwestelijke kwart. Het Leerorkest moest te vinden zijn in het imposante Gerardus Majellakerk-complex. De Majellakerk is alzijdig met aan elke kant minstens een ingang. Welke entree moesten we hebben? Geen sterveling op straat om het aan te vragen. Bij de oostelijke ingang gaf aanbellen niemand thuis. We liepen om het gebouw naar de noordkant. Daar duwden we een ijzeren hek open en betraden de kloostertuin, die vermoedelijk nog stiller was dan normaal. We stonden in de schaduw van de enorme koepeltoren. Op een bordje lazen we dat het Nederlands Philharmonisch Orkest er ook zit. We belden aan. Ook hier: niemand.
“Hallo,” riep ik. Mijn stem kaatste tussen de wanden. In een venster tegenover de kerk verscheen een persoon tussen de vitrage die verdween toen ik opkeek. We wandelden verder om het gebouw tot we bij de zuidelijke ingang kwamen. Daar zwaaide een poort open. Een teken van leven! Er verscheen een man in de deuropening.
“Kom verder!” klonk de gezegende lokroep. In de half verduisterde hal openden we de vioolkist. De man stelde mijn zoon een paar vragen. Wilde hij zijn eigen strijkstok houden? En wenste hij een andere hoofdsteun? Daarna wisselden we een paar vriendelijke woorden.
We stapten opgelucht in de auto. Er was iemand geweest, we hoefden niet met een kapotte viool terug. Later, thuis, toen mijn zoon in de kamer op zijn nieuwe viool oefende, besefte ik dat mijn opluchting nog een dimensie bevatte. In al die introverte bastions is de ziel niet verdwenen, hij houdt zich alleen maar even schuil. Zoals kinderen die zich verstoppen onder de banken van de bus na een schoolreisje. Je kunt de muziek wel uit de stad halen, maar de stad niet uit de muziek.