Als architectuurcriticus van de Brug moet ik af en toe mijn tanden laten zien. Ik doe het niet graag, want het is een kleine wereld. Goede kans dat je de architect die je hebt afgekraakt tegenkomt op een borrel in het lokale architectuurcentrum. Of, in dit geval niet ondenkbaar, dat je in de auto bij het stoplicht staat te dringen om nog net door oranje de IJburglaan op te schieten en dat hij hetzelfde idee heeft. Het architectenbureau waar het hier om gaat, OZ Architecten, houdt kantoor op driehonderd meter van mijn huis, vandaar. Slechts één ster heb ik over voor het Van der Valk Hotel in Overamstel.
Verzachtende factor is dat een opdrachtgever als Van der Valk, in mijn ogen de meest smakeloze hotel-restaurantketen die je je kunt indenken, ongetwijfeld een negatief effect heeft op de creativiteit van zijn architect. In dit kader is het aardig om te vertellen dat ik als zestienjarige ben begonnen als afwasser in Dreefzicht, de Van der Valk van Haarlem. Na een paar maanden gewerkt te hebben als afwasser werd ik gepromoveerd tot souschef van de koude keuken. Een prachtige baan voor een scholier. Ik leerde in een paar seconden een ui snipperen, een vaardigheid waar ik nu nog profijt van heb. Ik kon in vijf minuten een emmer huzarensalade maken en leerde tientallen bestellingen onthouden die werden afgeroepen door de chef-kok. ‘Twéé zalmsalade rrrood waarvan één zónder mayonaise, één Russisch ei met makreel in plaats van schelvislever, viérrr coupes Nouvelle Zélande’. Dat laatste is een garnalencocktail met kiwi. Een veelgevraagd voorgerecht was de ‘hors d’oeuvre’. Hier zat echt alles op, en ik was er goed in. In vloeiende bewegingen smeet ik huzarensalade op een zilveren schaal, drapeerde er sla omheen, legde diverse soorten vis uit blik op de sla om ten slotte met een pollepel een plens mayonaise over de huzarensalade te gieten en de schaal op het ‘luik’ te schuiven.
Boven aan de hiërarchie staan vanzelfsprekend de Van der Valkjes. Harde werkers, maar geen smaak. Wie in de familieclan geboren wordt, begint als ober en eindigt met een eigen restaurant. Vandaar dat er inmiddels honderd Toekans langs de wegen staan in Nederland. En hier begint mijn punt als architectuurcriticus: de architectuur van letterlijk élke Toekan is nog smakelozer dan de coupe Nouvelle Zélande. Ooit had Van der Valk zijn eigen architectenbureau. Vermoedelijk op instigatie van de pater familias zelf kreeg iedere Toekan een pannendak. Dit leidde tot wanstaltige bouwwerken, denk aan een kruising tussen een boerderij en een flatgebouw. De latere generatie stapte af van de pannendaken en ging over op de blokkendozen. Als er maar baksteen in zit, dan is het goed. In België zeggen ze ‘den Belg wordt met den baksteen in den maag geboren’. Hiermee wordt bedoeld dat een Belg niets liever wil dan zijn eigen huis bouwen, in baksteen wel te verstaan.
Dit gezegde gaat ook op voor de familie Van der Valk. Het adagium leidt tot de meest lompe dozen die je je kunt voorstellen. In het geval van het hotel in Overamstel is nog gepoogd een speels ritme aan te brengen in de raamverdeling, maar hierdoor zit er juist geen ritme in de gevel. Een duf, somber, zielloos gebouw. Een stapeling van 18 verdiepingen, het hadden er net zo goed 8 of 28 kunnen zijn. Zonde, hier had veel meer in gezeten.
Reacties naar jved@dorensarchitects.nl.