Amsterdamsebrug
Toen ik twaalf was wist ik niet waar Oost was. Onze bovenburen in Slotermeer kwamen van Kattenburg waar ze, naar verluidt, met zijn zevenen op twintig vierkante meter woonden en waar ze aten wat overbleef uit de kar van de schillenboer. Verder weg kon niemand zich voorstellen.
Het boek Kees de Jongenlas ik in die tijd twee keer per jaar. Kees woonde in de Jordaan. Daar huisden ze met zijn vieren op twaalf vierkante meter. Wat ze aten, of ze aten, weet ik niet. De Jordaan bestond alleen in een boek.
Noord was een wijk die bij vloedgolven onder water kwam te staan. We kregen een jongen in de klas die de ramp in Tuindorp Oostzaan ternauwernood had overleefd. Ik gaf hem mijn trui en kreeg daarvoor enorm op mijn kop van mijn moeder.
In Zuid had je het Olympisch Stadion, een tempel, een bedevaartsoord, het Mekka van de Amsterdamse voetbal- en wielersport waar de zondagse hadj naar toe ging met tram dertien en bus F.
Ajax en Hilversum 3 bestonden toen in West nog niet.
Dat ik inmiddels echt in Zuid heb gewoond, evenals in de Jordaan en zelfs in Noord, in een studentenflat die de Zilverberg heette waar men regelmatig van het dak sprong, had ik nooit kunnen bevroeden.
Dat ik nu een flat in Oost bewoon en dat het centrum een buurt is geworden om te mijden, tart de beschrijving.
Als ik uit het raam kijk zie ik de zon op de skyline van Almere schijnen. Af en toe legt er een rijnaak aan bij de steiger in het Buiten IJ en tilt een hijskraan de auto van de kapitein aan land. Om een uur of zeven komt het bootje voorbij dat gasten vervoert naar het restaurant op het Vuurtoreneiland.
’s Ochtends stap ik op de fiets om boodschappen te gaan doen. De Amsterdamsebrug is een uitdaging. Hijgend voltooi ik de beklimming en rechtop zittend daal ik af, Amsterdam-Oost in.
Henk Spaan