Er zijn twee soorten mensen. De mensen die op vakantie gaan omdat het daarna zo heerlijk is om thuis te komen en degenen voor wie thuiskomen de hel is. Tot die laatste groep behoor ik. Eigenlijk kan ik beter nooit meer weggaan om de verschrikkelijke terugkeer te vermijden.
Het eerst wat ik deed was neerzijgen op een stoel. Als een slappe pop. Terwijl mijn familie juichend door het huis rende, bewoog ik niet. We hadden drie weken gekampeerd in Toscane met minimale middelen. Op krappe campings. We vlogen er naartoe en konden bijna niets meenemen. Het was niet altijd comfortabel zonder tafel en stoelen. De boeken die mee waren, kwamen ongelezen terug. We zouden hebben kunnen lezen als de kinderen sliepen maar hadden geen licht. Je zou dus denken dat het ook lekker moet zijn om weer terug te zijn. Het comfort.
Het is de wetenschap dat ‘het’ allemaal weer begint die mij zo droevig stemt.
Zo’n ellendig leven heb ik niet. In zo’n ellendig huis woon ik niet. Toch heb ik het erger dan ooit.
Op zondag, de dag na de thuiskomst, fietsen we met het gezin naar Landmarkt. Via de sluizen. Boodschappen doen in een vakantiesfeertje. Het nuttige met het aangename verenigen. De zon schijnt. Zo erg is het allemaal niet. Waarom dan toch zo terneergeslagen?
Op het Landmarktterras drinken man en ik een muntthee. De kinderen spelen in het speeltuintje verderop. Alles is goed, zeg ik tegen mezelf. Er is niets aan de hand. Morgen begint het pas echt. Dromerig kijken we rond. Hoe kan het dat we geen prosecco namen? We pakken de kaart erbij. Ik opper dat we hier trouwens wel kunnen eten. Dan gebeurt het.
‘Moeten we niet eens wat regelmaat?’ zegt man met luide stem. Ik sluit mijn ogen. Zijn woorden komen aan als een mokerslag. En ik weet dat dit het is. Ik haat terug naar huis gaan vanwege de regelmaat. Het is niet die keuken die nog gebouwd moet worden, het zijn niet de muren die duidelijk een lik verf nodig hebben, het is de tragedie van de regelmaat. De herhaling van het leven. De onmogelijkheid daaraan te ontsnappen. Dat voel je pas echt als je er uit geweest bent.
‘Waarom zit je nou zo met je ogen dicht?’
‘Ik wil geen regelmaat,’ fluister ik.
‘Onzin. Iedereen is juist gebaat bij regelmaat,’ zegt man, ‘orde moet er zijn. Regelmaat. Discipline. Dat is hartstikke fijn.’
Ik knik. Op het terras zit ik met mijn ogen gesloten. Wetend dat ik ze eens weer open zal moeten doen. En zo erg is dat niet, als je er eenmaal weer middenin zit, merk je er – haast – niets meer van. Zover is het nog niet. We blijven niet eten, we fietsen de snelle route naar huis en daar koken we broccoli.
Maar terwijl ik dit schrijf – het is woensdag – mailt man mij een boerencamping op Ameland. Als we donderdagavond vertrekken, hebben we nog best een lang weekend. Laten we dat niet doen, schrijf ik terug, moeten we de hele zooi weer uit de kast halen. Het is hier toch ook best leuk?