De veranderende stad - van IJ tot Z

Wat is erger: domme vandalen of gemeentelijke barbaren?

Kunst kan kapot. Zowel in het museum als langs de openbare weg is kunst weerloos. Er zijn tal van voorbeelden waarin artistieke scheppingen, met of zonder opzet, zijn beschadigd. Persoonlijk staat me een voorval uit 1986 bij. In het Stedelijk Museum takelde een verwarde man met stanleymes het wereldberoemde schilderij Who’s Afraid of Red, Yellow and Blue toe. Kort voor dat incident had ik nog voor dat werk van Barnett Newman gestaan. Volgens sommige experts deed de restaurateur daarna nog extra kwaad door het over te schilderen met een verfroller. 

Dat voorval illustreert dat schade aan kunst zowel van buitenaf als van binnenuit kan worden toegebracht – met een dunne scheidslijn tussen opzettelijk en per ongeluk. Je kunt je afvragen wie je kunstschade meer mag verwijten: de verwarde man met het mes of de peperdure restaurateur met de roller? 

Onlangs werd ook Amsterdam-Oost getroffen door twee incidenten met kunstschade. De eerste was een gevalletje vandalisme van de hardnekkige soort. In de tunnel tussen de Wibautstraat en de Tugelaweg pronkt sinds 2013 een fraai lichtkunstwerk. Het bestaat uit twaalfduizend ledjes die bewegende wilde dieren op de muren laten oplichten: een neushoorn, buffel, leeuw, olifant en leeuw. Je waant je in die tunnel op weg naar de Transvaalbuurt een kort moment in Kenia of Zuid-Afrika. Maar vandalen maken illegale jacht op deze soort: de lichtpanelen aan de muren worden veelvuldig kapotgemaakt. Ook wordt er graffiti overheen gespoten. Het vandalismebestendige glas is in de loop der jaren al talloze malen vervangen (sic). 

Het andere schadegeval betreft de drijvende eilanden in het Oostelijk Havengebied. De vijf drijvende tuinen in het water van het Entrepotdok zijn het levenswerk van de in 2009 overleden provo-kunstenaar Robert Jasper Grootveld. Bij leven specialiseerde hij zich in bruikbare omgevingskunst zoals het in de jaren zestig gelanceerde Wittefietsenplan dat avant la lettre gratis ‘deelfietsen’ beschikbaar stelde. Grootveld was ook een vlottenbouwer die zijn drijvende werken van wilde tuinen voorzag. Ze liggen sinds jaar en dag in het Oostelijk Havengebied maar vertoonden slijtage. Het hergebruikte piepschuim brokkelde af en had een opknapbeurt nodig. De gemeente vroeg een offerte aan de erfgoedbeschermers van Grootveld, gespecialiseerd in restauratie van zijn vlotten. Toen die te duur uitviel koos de gemeente voor een opknapper door een groenbedrijf dat oevers en tuinvlotten aanlegt. Bij het herstel werden materialen gebruikt die indruisen tegen het gedachtegoed van Grootveld, terwijl zijn houten tempeltje op de schroothoop belandde. Wat moet je ook met zo’n gammel schuurtje? Het doet denken aan de verfroller op het doek van Barnett Newman. 

Je kunt erover twisten welk van deze twee recente kunstbeschadigingen kwalijker is, die van de vandalen van buiten of die van de gemeentelijke cultuurbarbaren die erfgoed van binnenuit aantasten? En is dat dan kwade opzet of gewoon onnozelheid? Schade en schuld zijn in deze kwesties diffuus en voor meerdere uitleg vatbaar. Wat dat betreft heeft het dezelfde ambiguïteit die beeldende kunst soms zo mooi maakt – jammer dat in vandalisme de factor schoonheid ontbreekt.