‘Zullen we de politie bellen?’ vroeg mijn vrouw op de laatste warme avond van september. Het duister was gevallen, eerder dan je met deze temperatuur gewend was. Op de stoep voor ons flatgebouw stond al een uur een band te spelen.
‘Het is wel lekkere muziek,’ zei ik.
Mijn vrouw kwam terug van het balkon. ‘Geen hond houdt zich aan de anderhalve meter,’ zei ze.
‘Buren verklikken doen we niet in Amsterdam,’ zei ik.
Ik dacht na over dit dilemma. Er woonden mensen in dit gebouw die nu aan het dansen waren en meezongen met de harde muziek. Bij die mensen konden we maar beter uit de buurt blijven de komende weken.
‘Hoezo verklikken? Het gaat hier om onze eigen gezondheid. Weet je hoeveel spuug er uit zo’n saxofoon in de rondte wordt geblazen? Als ik vroeger het rietje uit mijn mondstuk haalde was het doorweekt van speeksel,’ zei ze.
‘Heb jij saxofoon gespeeld? Wanneer? Waar? Waarom weet ik dat niet?’
Ze zei dat ze met niet al te veel succes in een band had gezeten toen ze nog in het oosten van het land woonde. Ze kon de solo in Bonny and Clyde spelen, een cover van Georgie Fame. Ik zei dat er een veel betere song over Bonnie en Clyde was, die van Serge Gainsbourg en Brigitte Bardot.
‘We hadden het over in de lucht geblazen speeksel via de saxofoon en het meezingen van mensen met muziek. Weet je dat hele zangkoren zijn uitgedund door Covid-19?’ vroeg ze.
Ik zei dat ik de krant las.
‘Ga anders naar beneden om er wat van te zeggen. Dan verklik je niemand,’ zei ik.
‘En dan een virusklap met een trompet krijgen,’ zei ze.
Ik vertelde dat ik die middag in tram 26 met angst en beven twee jongens erop had gewezen dat ze geen mondkapje droegen. In plaats van het verwachte kankerhomo, zeiden ze: ‘Sorry, meneer, vergeten.’ En deden ze hun mondkapjes op.
We bleven in dubio. Moest je vasthouden aan oude loyaliteiten, of aan je gezondheid denken en er via de ooit gehate smerissen voor zorgen dat het feest van de buren werd afgeblazen?