Ze zat tegenover me, mijn moeder. Haar ogen glinsterden. We haalden herinneringen op aan die ene camping, waar we allebei op ons zestiende zijn geweest.
Het was in de provotijd, kamperen was iets relatief nieuws, vertelde ze. Zij belandde toen met drie vriendinnen op Appelhof, die camping dus. Of nou ja, camping… ‘Het was toen niet meer dan een boomgaard met een hudo,’ zei mijn moeder.
Ze zweeg even. Een glimlach, een blik terug in de tijd.
‘Een hudo?’ vroeg ik. Houd uw darmen open. Ik rilde. Maar uit haar mond klonk het vanzelfsprekend. ‘Een gat in de grond met houten schotten eromheen.’
‘Die was er in mijn tijd niet meer,’ zei ik. Wij hadden een douche, en een soort verkoopluik waar we blikjes ratatouille en chocomel kochten. Mijn ogen begonnen nu ook te glimmen. ‘Het was er zo gezellig,’ zei ik.
‘In jouw tijd was het een sekscamping,’ norste man, die ook aan tafel zat. Hij houdt er niet van als we over vroeger praten. Tenminste, over mijn vroeger.
‘Viel wel mee,’ zei ik. Er was wel veel bier. En bekenden van thuis. Lekker vertrouwd.
Mijn moeder schoot weer in de lach. Ze had kennelijk nog meer fijne herinneringen aan Appelhof.
Ik dacht aan mijn eigen kinderen. Die alleen tevreden zijn als ons zomervakantiekampeerterrein voldoet aan de wensen van deze veeleisende jaren-nul generatie. Een hudo moet hun als totale horror voorkomen.
Op een dag gaan ze ook naar Appelhof, of een soortgelijke plek. Ik hoop maar voor ze dat er dan een zwembad is. Maar vooral hoop ik dat we er jaren later samen net zo vrolijk over kunnen praten.