Paradijs

Het zag er hier overdag paradijselijk uit. Licht, zonovergoten. Er liepen mensen met ijzers langs ons huis, zoals ze in de zomer in bikini’s voorbij kwamen.
‘s Avonds hing ik boven de overlijdensadvertenties, terwijl Deetje (1,5) boven de spenen uit haar bed wierp, brullend als een kleine leeuwin, en mij dus eigenlijk beval om de trap op te rennen en haar weer in mijn armen naar beneden te dragen, ze klonk steeds agressiever maar ik bleef de krant lezen, zeker omdat daar pas in had gestaan dat de Nederlandse kinderen de meest verwende krengen op aarde waren, omdat ze alles kregen wat ze wilden, daarom liet ik haar nu brullen tot ze vanzelf stil zou worden, en las de advertentie voor de vrouw die de strijd tegen kanker verloren had, ik las de namen van de nabestaanden, vrienden, familie en werd weer eens volledig – maar dan ook totaal – gegrepen door de angst om dood te gaan, de angst dat mensen die ik ken doodgaan en de wetenschap dat die dag dichterbij komt, de dag dat we vanzelf stilvallen en even vond ik alle mensen ongelooflijk dapper omdat we niet dag in dag uit qat kauwen om het maar niet te hoeven beseffen, tot het vanzelf stil werd daarboven.
‘s Middags gleed ik over het ijs met Deetje in een slee achter me aan. Ze bleef de slee maar ‘boot’ noemen, wees naar het ijs en zei ‘zwemmen?’
‘Nee, dat is ijs.’
‘Mmm, ijs.’
‘Nee, niet dat ijs. Dit is ijs om op te schaatsen.’
‘Sneeuw,’ besloot ze. En na de zoveelste ronde op die slee, zei ze: ‘Nee sneeuw. Deetje nee sneeuw!’ Na dit een paar keer te hebben gemeld, stapte ze af en ging huilen. En toen ik haar weer in de slee wilde zetten om haar naar de kant te slepen, riep ze: ‘Nee boot!’ Ze ging op haar rug in de sneeuw liggen. In haar idiote groene pak waarover Jeetje (6,5) ’s morgens opgemerkt had: ‘Ik vind het zielig. Zij weet helemaal niet dat ze er zo raar uitziet.’